Home

Hoge Raad, 18-12-1998, AD2977 AG7542, 16.201; 16.692; 3927 Besch

Hoge Raad, 18-12-1998, AD2977 AG7542, 16.201; 16.692; 3927 Besch

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 december 1998
Datum publicatie
22 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:1998:AD2977
Formele relaties
Zaaknummer
16.201; 16.692; 3927 Besch

Inhoudsindicatie

Verzoeken om wraking (alle) leden Hoge Raad. Verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie.

Uitspraak

18 december 1998

Civiele Kamer

Rolnrs 16.692 en 16.201

3927 Besch.

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

Op de verzoeken om wraking in de zaken met rolnummer 16.692 en 16.201 van [verzoeker] , wonende te [woonplaats] .

1. De verzoeken

1.1. Verzoeker heeft op 28 april 1997 beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 januari 1997, gewezen tussen verzoeker en [betrokkene 1] . Laatstgenoemde is in cassatie niet verschenen. Deze zaak is bij de Eerste Kamer aanhangig onder nummer 16.692. De Advocaat-Generaal Bakels heeft op 11 september 1998 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

1.2. In de zaak tussen dezelfde partijen met rolnummer 16.201 heeft (de Eerste Kamer van) de Hoge Raad op 28 maart 1997 uitspraak gedaan.

1.3. Bij aan de President van de Hoge Raad gerichte brief van 4 oktober 1998 heeft verzoeker wraking verzocht van mrs Roelvink, Neleman, Heemskerk en Herrmann, leden van de Hoge Raad, die zijn aangewezen om op het cassatieberoep in de zaak met rolnummer 16.692 te beslissen.

1.4. In dezelfde brief heeft verzoeker voorts wraking verzocht van mrs. Snijders, Heemskerk, Herrmann, Jansen en De Savornin Lohman, die het arrest hebben gewezen in de zaak met rolnummer 16.201.

1.5. Bij aan de President gerichte brief van 13 oktober 1998 heeft verzoeker in bovenvermelde zaken wraking verzocht van alle leden van de Hoge Raad.

1.6. De eveneens aan de President gerichte brieven van 19 en 23 oktober en van 11 en 15 november 1998 van verzoeker hebben onder meer betrekking op voormelde wrakingsverzoeken.

1.7. De President heeft de hiervoor genoemde brieven in handen gegeven van de Voorzitter van de Eerste Kamer en deze heeft, gebruikmakende van de hem in art. X, tweede lid, van het op 1 mei 1998 in werking getreden Reglement van Orde van de Hoge Raad (Stcrt. 1998, 72) verleende bevoegdheid, de wrakingsverzoeken verwezen naar de Tweede Kamer.

2. De conclusie van het Openbaar Ministerie

De Advocaat-Generaal Langemeijer heeft op 27 november 1998 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn wrakingsverzoeken.

De Hoge Raad heeft kennisgenomen van een op 17 december 1998 ingekomen reactie van verzoeker op de conclusie van het Openbaar Ministerie.

3. De ontvankelijkheid van verzoeker

3.1. In cassatie geldt dat de partijen in burgerlijke gedingen vertegenwoordigd dienen te zijn door een door hen aan te wijzen advocaat bij de Hoge Raad (art. 407, derde lid, 409, eerste lid, 417, 426a, eerste lid, 426b, derde lid en 428, eerste en derde lid, Rv).

3.2. Ingevolge art. 29 Rv kan door een partij wraking worden verzocht van elk van de rechters die de zaak behandelen. Art. 30, tweede lid, Rv schrijft voor dat een verzoek om wraking schriftelijk wordt gedaan, met dien verstande dat het tijdens een terechtzitting ook mondeling kan worden gedaan.

3.3. De wet maakt met betrekking tot het doen van een verzoek om wraking geen uitzondering op de verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie. Anders dan verzoeker stelt noopt art. 6 EVRM niet tot het maken van een dergelijke uitzondering, terwijl ook de aard van deze processuele handeling niet meebrengt dat deze door de procespartij zelf moet kunnen worden verricht.

3.4. Hieruit volgt dat, nu de hiervoor onder 1.3 vermelde brief van verzoeker niet door een advocaat bij de Hoge Raad die hem vertegenwoordigt is ondertekend, verzoeker in het bij die brief gedane wrakingsverzoek niet kan worden ontvangen.

3.5. Het onder 3.4 overwogene geldt ook voor het hiervoor onder 1.4 vermelde wrakingsverzoek in de zaak met rolnummer 16.201. Aangezien de wet niet voorziet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van de zaak is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak, wraking te verzoeken van de rechters die deze uitspraak hebben gedaan, is verzoeker ook om die reden niet ontvankelijk in dit wrakingsverzoek.

3.6. Ten aanzien van het in de hiervoor onder 1.5 vermelde brief gedane verzoek om wraking van alle leden van de Hoge Raad geldt eveneens het hiervoor onder 3.4 overwogene. Voorzover dit verzoek betrekking heeft op leden van de Hoge Raad die niet zijn belast met de behandeling van de zaak met rolnummer 16.692 geldt bovendien dat de wet niet voorziet in een door een partij gedaan verzoek om wraking van een rechter die geen bemoeienis heeft met de behandeling van de zaak.

3.7. Het voorafgaande brengt mee dat als volgt dient te worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in de door hem in de zaak met rolnummer 16.692 en in de zaak met rolnummer 16.201 gedane verzoeken om wraking.

Aldus gewezen door de raadsheer Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, als voorzitter, en de raadsheren Koster, Aaftink, Van Buchem-Spapens en Balkema, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Koster op 18 december 1998.