Home

Hoge Raad, 30-06-1998, ZD1191, 107.189

Hoge Raad, 30-06-1998, ZD1191, 107.189

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 juni 1998
Datum publicatie
18 november 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:1998:ZD1191
Formele relaties
Zaaknummer
107.189
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 167, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 338

Inhoudsindicatie

Medeplegen (poging) invoer en uitvoer cocaïne (art. 2.A Opiumwet), deelname aan criminele organisatie (art. 140.1 Sr), valsheid in geschrift (art. 225.1 Sr) en overtredingen WWM. Fenomeen van kroongetuige. 1. HR wijdt voorafgaande beschouwingen aan toelaatbaarheid van kroongetuige. 2. Beroep op niet-ontvankelijkheid OM, omdat afspraken met kroongetuigen onrechtmatig zijn. 3. Verzoek tot kennisneming van “conceptverbalen” van verklaringen van kroongetuigen. 4. Beslissingen hof op eerdere tz. m.b.t. onderzoek naar betrouwbaarheid en rechtmatigheid van verkrijging van verklaringen van kroongetuige. 5. Verzoek tot horen OvJ als getuige. 6. Beroep op niet-ontvankelijkheid OM, omdat infiltratie-actie in strijd is met richtlijnen. 7. Verzoek om afschriften van alle p-v’s die betrekking hebben op infiltratie-actie te mogen ontvangen. 8. Verweer dat bij politie afgelegde verklaringen van getuige niet voor bewijs mogen worden gebruikt, omdat deze onrechtmatig zijn verkregen. 9. Toepasselijkheid Nederlandse strafwet. Heeft hof verzuimd te onderzoeken of is voldaan aan art. 5.1.2 Sr? 10. Hoogte opgelegde geldboete (1 miljoen gulden). Kon hof deze boete slechts met toepassing van art. 12 Opiumwet opleggen?

Verdachte n-o in beroep v.zv. gericht tegen beslissingen op eerdere tz., vermelding art. 12 Opiumwet als wettelijk voorschrift waarop strafoplegging berust en verwerping voor het overige.

Uitspraak

30 juni 1998

Strafkamer

nr. 107.189

LD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 februari 1997 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats] , ten tijde van de bestreden uit spraak gedetineerd in de gevangenis "Nieuw Vosseveld" te Vught.

1. De bestreden einduitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 14 juni 1995 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 5 primair en 5 sub subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1., 2. en 3. "medeplegen van opzettelijk handelen strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd", 4. "medeplegen van poging tot opzettelijk handelen strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A, van de Opiumwet, gegeven verbod", 6. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en (separate dagvaarding) a. ‘’handelen strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een schietwapen in de vorm van een pistool", b., c. en d. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" en e. "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot vijftien jaren gevangenisstraf, alsmede tot een geldboete van één miljoen gulden, subsidiair één jaar hechtenis, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.

2. Het cassatieberoep

2.1.

Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr A.A. Franken, advocaat te 's-Gravenhage, en mr Tj.E. van der Spoel, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.2.

De Hoge Raad heeft kennis genomen van een na de terechtzitting waarop de conclusie van het Openbaar Ministerie is genomen nog ingekomen brief van de raadslieden, gedateerd 16 maart 1998.

3. De conclusie van het Openbaar Ministerie

De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren voorzover dit is gericht tegen de beslissingen genomen ter terechtzitting van

22 of 23 november 1995, de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voorzover daarin is verzuimd art. 12 Opiumwet te vermelden onder de wettelijke voorschriften waarop de straf berust, dit artikel zal vermelden als wettelijk voorschrift waar op de straf mede berust en het beroep voor het overige zal verwerpen.

4. Bewezenverklaring en bewijsvoering

4.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1. hij in de periode van 1 februari 1990 tot en met 17 mei 1991, te Rotterdam, en elders in Nederland en/of Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (met een schip, genaamd [A] ) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 357 kilogram, althans een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I";

"2. hij in januari 1992, te Rotterdam, en elders in Nederland en in Spanje en/of in Marokko, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht

a. ongeveer 3 kilogram, althans een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I";

"3. hij in november 1991, te Rotterdam en elders in Nederland en in Spanje en/of in Marokko, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht

a. ongeveer 2 kilogram, althans een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I";

"4. hij in de periode van 1 januari 1993 tot en met 19 augustus 1993 te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in Roemenië en/of in Nigeria ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende hennep (marihuana), zijnde hennep een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst II; opzettelijk tezamen met zijn mededaders, genoemde handelshoeveelheid materiaal hennep (marihuana) (vanuit Nigeria) naar Roemenië, heeft verscheept en vervoerd en doorgevoerd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid alleen tengevolge van een van verdachtes wil en de wil van zijn mededaders onafhankelijke omstandigheid dat het transport door de Roemeense autoriteiten is onderschept";

"6.hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1993 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven;

de organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen en rechtspersonen (onder wie [B] B.V. en Garage- en automobiel bedrijf [C] B.V.),

hij, verdachte gaf leiding aan deze organisatie;

de misdrijven waren:

A.

het opzettelijk importeren in en/of exporteren vanuit Nederland van middelen vermeld op de lijsten I en/of II van de Opiumwet en het opzettelijk vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben, van middelen vermeld op de lijsten I en/of II van de Opiumwet en/of

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 februari 1997 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats] , ten tijde van de bestreden uit spraak gedetineerd in de gevangenis "Nieuw Vosseveld" te Vught.

1. De bestreden einduitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 14 juni 1995 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 5 primair en 5 sub subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1., 2. en 3. "medeplegen van opzettelijk handelen strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd", 4. "medeplegen van poging tot opzettelijk handelen strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A, van de Opiumwet, gegeven verbod", 6. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en (separate dagvaarding) a. ‘’handelen strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een schietwapen in de vorm van een pistool", b., c. en d. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" en e. "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot vijftien jaren gevangenisstraf, alsmede tot een geldboete van één miljoen gulden, subsidiair één jaar hechtenis, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.

2. Het cassatieberoep

2.1.

Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr A.A. Franken, advocaat te 's-Gravenhage, en mr Tj.E. van der Spoel, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.2.

De Hoge Raad heeft kennis genomen van een na de terechtzitting waarop de conclusie van het Openbaar Ministerie is genomen nog ingekomen brief van de raadslieden, gedateerd 16 maart 1998.

3. De conclusie van het Openbaar Ministerie

De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren voorzover dit is gericht tegen de beslissingen genomen ter terechtzitting van

22 of 23 november 1995, de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voorzover daarin is verzuimd art. 12 Opiumwet te vermelden onder de wettelijke voorschriften waarop de straf berust, dit artikel zal vermelden als wettelijk voorschrift waar op de straf mede berust en het beroep voor het overige zal verwerpen.

4. Bewezenverklaring en bewijsvoering

4.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1. hij in de periode van 1 februari 1990 tot en met 17 mei 1991, te Rotterdam, en elders in Nederland en/of Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (met een schip, genaamd [A] ) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 357 kilogram, althans een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I";

"2. hij in januari 1992, te Rotterdam, en elders in Nederland en in Spanje en/of in Marokko, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht

a. ongeveer 3 kilogram, althans een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I";

"3. hij in november 1991, te Rotterdam en elders in Nederland en in Spanje en/of in Marokko, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht

a. ongeveer 2 kilogram, althans een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I";

"4. hij in de periode van 1 januari 1993 tot en met 19 augustus 1993 te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in Roemenië en/of in Nigeria ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende hennep (marihuana), zijnde hennep een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst II; opzettelijk tezamen met zijn mededaders, genoemde handelshoeveelheid materiaal hennep (marihuana) (vanuit Nigeria) naar Roemenië, heeft verscheept en vervoerd en doorgevoerd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid alleen tengevolge van een van verdachtes wil en de wil van zijn mededaders onafhankelijke omstandigheid dat het transport door de Roemeense autoriteiten is onderschept";

"6.hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1993 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven;

de organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen en rechtspersonen (onder wie [B] B.V. en Garage- en automobiel bedrijf [C] B.V.),

hij, verdachte gaf leiding aan deze organisatie;

de misdrijven waren:

A.

het opzettelijk importeren in en/of exporteren vanuit Nederland van middelen vermeld op de lijsten I en/of II van de Opiumwet en het opzettelijk vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben, van middelen vermeld op de lijsten I en/of II van de Opiumwet en/of

ONTVANGST MATERIAAL

Onderzoekaanvrage en materiaal werden op 21 mei 1991 ontvangen van de gemeentepolitie Rotterdam.

VRAAGSTELLING

ONDERZOEKSMETHODEN

TABELLARISCHE WEERGAVE MATERIAAL EN ONDERZOEKSRESULTAAT

VERMELDING VAN HET MIDDEL IN DE OPIUMWET

ONTVANGST MATERIAAL

VRAAGSTELLING

ONDERZOEKSMETHODEN

TABELLARISCHE WEERGAVE MATERIAAL EN ONDERZOEKSRESULTAAT

VERMELDING VAN HET MIDDEL IN DE OPIUMWET