Home

Hoge Raad, 11-01-2000, AA4262, 111897

Hoge Raad, 11-01-2000, AA4262, 111897

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 januari 2000
Datum publicatie
16 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA4262
Formele relaties
Zaaknummer
111897
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 421

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

11 januari 2000

Strafkamer

nr. 111897

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie

tegen een bij verstek gewezen

arrest van het Gerechtshof te

's_Hertogenbosch van 19 augustus

1998 in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats]

op [geboortedatum] 1933, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een

vonnis van de Politierechter in de

Arondissementsrechtbank te Roermond van 17 februari

1997 - de verdachte ter zake van "mishandeling"

strafbaar verklaard, doch bepaald dat geen straf of

maatregel (de Hoge Raad leest: geen straf) zal worden

opgelegd. Voorts heeft het Hof de vordering van de

benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van ?632,-,

met afwijzing van het meer of anders gevorderde en

tevens aan de verdachte de verplichting opgelegd tot

betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer

een bedrag van ƒ632,- te vervangen door hechtenis voor

de duur van twaalf dagen, een en ander op de wijze zoals

in het arrest omschreven.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze

heeft mr T.P. Klaassen, advocaat te Helden, bij schriftuur

middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan

dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De benadeelde partij heeft bij schriftuur een middel van

cassatie voorgesteld.

De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan

deel uit.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de

Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft,

gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen

niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het

belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling

4. Beoordeling van het door de benadeelde partij

voorgestelde middel

4.1. De Hoge Raad verstaat het middel aldus dat het

klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij niet ook voor wat betreft de wettelijke rente heeft toegewezen.

4.2. Bij de beoordeling van het middel moet het

volgende worden vooropgesteld. Ingevolge de artikelen 51a en 51b, Sv kan de benadeelde partij zich zowel voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg als op die terechtzitting in het strafproces voegen. In het eerste geval vindt die voeging plaats door opgave aan de officier van justitie van de vordering en de gronden waarop zij berust door middel van een

door de Minister van Justitie vastgesteld formulier;

in het tweede geval geschiedt die voeging op de wijze

als voorzien in art. 51b, tweede lid, Sv.

Ingevolge art. 421, eerste lid, Sv is de benadeelde

partij die zich in eerste aanleg niet overeenkomstig

de wettelijke regels, heeft gevoegd daartoe in hoger

beroep niet bevoegd. Het tweede lid van art. 421 Sv

houdt in dat, indien voeging in eerste aanleg heeft

plaatsgehad, deze van rechtswege voortduurt in hoger

beroep voorzover de vordering in eerste aanleg is

toegewezen. Voorzover de vordering in eerste aanleg

niet is toegewezen, kan de benadeelde partij zich

ingevolge art. 421, derde lid, Sv binnen de grenzen

van de vordering zoals gedaan in eerste aanleg, in

hoger beroep opnieuw voegen.

Een en ander brengt mee dat de benadeelde partij

haar vordering in hoger beroep niet kan vermeerderen, ook niet met de wettelijke rente.

4.3. Het zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken

bevindende voegingsformulier van de benadeelde partij houdt geen opgave in van de wettelijke rente. Ook uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg blijkt niet dat de benadeelde partij aldaar - alsnog - wettelijke rente heeft gevorderd.

In aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 4.2

is overwogen moet het er daarom voor worden gehouden

dat door de benadeelde partij niet op de door de wet

voorgeschreven wijze wettelijke rente is gevorderd,

zodat het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag

niet tot cassatie kan leiden.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden,

terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt,

waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren

te worden vernietigd, moet het beroep worden

verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als

voorzitter, en de raadsheren Koster en Balkema, in bijzijn

van de waarnemend-griffier Smid-Verhage, en uitgesproken

op 11 januari 2000.