Hoge Raad, 28-04-2000, AA5673, C98/228HR
Hoge Raad, 28-04-2000, AA5673, C98/228HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 april 2000
- Datum publicatie
- 6 juni 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA5673
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA5673
- Zaaknummer
- C98/228HR
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
28 april 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/228HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr R.G.E. de Vries,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1.Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 6 augustus 1992 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd [verweerder] te veroordelen om binnen een maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de kadastrale grens tussen de percelen van partijen te respecteren en dientengevolge ieder gebruik van de grond van [eiseres] te staken en die grond aan haar ter vrije beschikking af te staan en te houden en dat daartoe door [verweerder] zal worden overgaan tot verwijdering van de op haar grond geplaatste kas, overkapping, bomen en coniferen, alles op straffe van een dwangsom van f 500,-- per dag.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden en in voorwaardelijke reconventie gevorderd [eiseres] te veroordelen om binnen een maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de kadastrale grens, door het Kadaster opgemeten in 1932, tussen de percelen gemeente [woonplaats] sectie […] en […] te respecteren en dientengevolge het perceel, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie […] te ontruimen en ontruimd te houden met verwijdering c.q. medeneming van al hetgeen er door haar op, aan of in het perceel is aangebracht, een en ander op verbeurte van een dwangsom van f 500,-- per dag.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 3 november 1992 op 26 november 1992 gehouden comparitie van partijen ter plaatse, welke comparitie is voortgezet op 10 juni 1993, heeft [verweerder] zijn voorwaardelijke eis in reconventie ingetrokken.
De Rechtbank heeft bij eindvonnis van 8 februari 1994 [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.
Tegen beide vonnissen heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.[Verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een voorwaardelijk eis in reconventie ingesteld, zoals in vorige instantie omschreven.
Bij arrest van 15 april 1998 heeft het Hof [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in het tegen het tussenvonnis van 3 november 1992 gerichte hoger beroep en het eindvonnis van 8 februari 1994 bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2.Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling- Van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3.De Beoordeling van de middelen
De middelen falen op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-Van Gent.
4.Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president H.L.J. Roelvink als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 28 april 2000.