Home

Hoge Raad, 30-06-2000, AA6343, R98/161HR

Hoge Raad, 30-06-2000, AA6343, R98/161HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 juni 2000
Datum publicatie
13 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA6343
Formele relaties
Zaaknummer
R98/161HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 611a

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

30 juni 2000

Eerste Kamer

Nr. R98/161HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [eiser 1],

2. [eiser 2],

3. [eiser 3],

4. [eiser 4],

5. [eiser 5],

6. [eiser 6],

allen wonende op Curaçao, Nederlandse Antillen,

EISERS tot cassatie,

advocaat: mr. P.S. Kamminga,

t e g e n

de openbare rechtspersoon DE NEDERLANDSE ANTILLEN,

gevestigd op Curaçao, Nederlandse Antillen,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. E. Grabandt.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eisers] - hebben bij exploit van 27 augustus 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen: het Land - in kort geding opgeroepen te verschijnen voor het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, en gevorderd:

1. het Land te bevelen om binnen een maand na betekening van dit vonnis een door een erkende diëtiste opgesteld maaltijdschema toe te passen en zich aan de door de diëtiste gedane aanbevelingen inzake spreiding van maaltijden te houden;

2. het Land te bevelen om elke maand zogenaamde combatkokers in de cellen te plaatsen en wel te beginnen een week na betekening van dit vonnis;

3. het Land te bevelen om binnen drie maanden na betekening van het vonnis de bezoekcellen 5 en 6 van een deugdelijke doorzichtige tussenscheiding te voorzien en het aantal bezoekcellen uit te breiden met minimaal drie bezoekcellen;

4. het Land te verbieden de gedetineerden in het cachot op te sluiten zonder hen vooraf te horen;

5. het Land te bevelen daglicht en lucht binnen te laten in het cachot via de ingang c.q. traliedeur van het cachot;

6. het Land te bevelen om binnen een week na betekening van dit vonnis ieder cachot te voorzien van een matras, beddengoed, tafel en stoel;

7. het Land te verbieden om collectieve strafmaatregelen van bezoek, post en kantine op te leggen;

8. het Land te verbieden lijfstraffen toe te passen op gedetineerden althans [eisers], in het bijzonder ook in de vorm van kringmishandelingen en het fenomeen bekend als de soultrain;

9. te bepalen dat het Land aan [eisers] een dwangsom verbeurt van NAƒ 10.000,-- per dag of gedeelte daarvan dat het weigert aan een in het vonnis gegeven bevel jegens de betreffende eiser te voldoen of een in het vonnis gegeven verbod met betrekking tot de betreffende eiser overtreedt, zulks tot een maximum van NAƒ 250.000,-- per eiser;

10. het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van het Land in de kosten.

Het Land heeft de vorderingen op alle onderdelen bestreden.

Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft bij vonnis in kort geding van 14 november 1997 het onder 1 tot en met 8 gevorderde toegewezen.

Voorts heeft het Gerecht bepaald dat het Land een dwangsom van NAƒ 10.000,-- zal verbeuren voor iedere dag dat het een der bevelen of verboden ten koste van een der eisers zal verbeuren, tot een maximum van NAƒ 250.000,-- per eiser en een dwangsom van NAƒ 50.000,-- voor iedere keer dat zij het verbod op lijfstraffen ten koste van een der eisers zal overtreden, en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Tegen dit vonnis heeft het Land hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Bij tussenvonnis van 26 mei 1998 heeft het Hof een comparitie van partijen gelast.

Bij eindvonnis van 6 oktober 1998 heeft het Hof het bestreden vonnis bevestigd, voor zover het de toewijzing van de vorderingen 1, 2, 3, 7 en 8 betreft en het Land in de proceskosten is veroordeeld. Het Hof heeft het vonnis, waarvan beroep, voor het overige vernietigd en opnieuw rechtdoende:

het Land bevolen om ervoor zorg te dragen dat, bij opsluiting van de thans gedetineerde geïntimeerden in een strafcel (cachot), deze is voorzien en voorzien wordt gehouden van een matras, (vaste) tafel en stoel op straffe van een aan de geïntimeerde die het betreft, na betekening van dit vonnis, te verbeuren dwangsom van NAƒ 500,-- per overtreding;

het Land bevolen om ervoor zorg te dragen dat, bij opsluiting van de thans gedetineerde geïntimeerden in één van de thans in gebruik zijnde strafcellen, daglicht en lucht wordt toegelaten en toegelaten wordt gehouden via de ingang dan wel de traliedeur, op straffe van een aan de geïntimeerde die het betreft, na betekening van dit vonnis, te verbeuren dwangsom van NAƒ 1.000,-- per overtreding;

het Land verboden om de thans gedetineerde geïntimeerden in een strafcel (cachot) op te sluiten zonder hen te horen (overeenkomstig het bepaalde in dienstorder nummer GWNA-06), op straffe van een aan de geïntimeerde die het betreft, na betekening van dit vonnis, te verbeuren dwangsom van NAƒ 1.000,-- per overtreding;

bepaald dat het Land, na betekening van het vonnis waarvan beroep, aan de geïntimeerde die het aangaat een dwangsom van NAƒ 5.000,-- heeft verbeurd of zal verbeuren voor iedere overtreding van het verbod tot toepassing van lijfstraffen;

bepaald dat het Land, na betekening van het vonnis waarvan beroep, aan de gedetineerde geïntimeerde die het aangaat een dwangsom van NAƒ 500,-- heeft verbeurd of zal verbeuren voor iedere overtreding van het in dat vonnis gegeven verbod tot toepassing of oplegging van collectieve strafmaatregelen;

het maximum van de door het Land aan ieder van de geïntimeerden in totaal te verbeuren dwangsommen, met uitzondering van het verbod op lijfstraffen, bepaald op NAƒ 25.000,--;

dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

het meer of anders gevorderde afgewezen.

Beide vonnissen van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het eindvonnis van het Hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het Land heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling- Van Gent strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Na een door het Land aangevoerde appelgrief, inhoudend dat de Eerste Rechter ten onrechte aan het Land een dwang-som heeft opgelegd als vervat in het dictum van het vonnis waarvan beroep, heeft het Hof in rov. 2.8-2.12 be-schou-wingen gewijd aan de dwangsom, die onder meer hebben gere-sulteerd in het opleggen van lagere dwangsommen dan de in eerste aanleg opgelegde dwangsommen.

3.2 Onderdeel 1 betoogt dat het Hof in rov. 2.10 en 2.11 buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, omdat het bij zijn oordeel gronden heeft betrokken die niet zijn aangevoerd en die ook niet van openbare orde zijn.

Uit art. 271 RvNA volgt dat een appellant wel bevoegd maar niet verplicht is om middelen aan te voeren waarop het hoger beroep is gegrond. Met dit systeem strookt niet dat het Hof zich, ingeval middelen zijn aangevoerd, zou moeten beperken tot een onderzoek van de aangevoerde grieven. Een zodanige beperking geldt dus niet voor het Hof, recht doende in hoger beroep.

Het onderdeel stuit reeds hierop af.

3.3 De onderdelen 2 en 3 richten motiveringsklachten tegen 's Hofs oordeel in rov. 2.11, dat ten aanzien van de dwang-sommen gedeeltelijk anders zal worden beslist dan in eerste aanleg.

Met betrekking tot de gevorderde dwangsom had het Hof de vrijheid zelfstandig te beslissen of een dwangsom aan de onderscheiden veroordelingen diende te worden verbonden, en zo ja, telkens de hoogte van de dwangsom te bepalen. Het Hof heeft zijn desbetreffende beslissingen, mede gelet op het feit dat het hier een kort geding betreft, in zijn rov. 2.10 en 2.11 voldoende en niet onbegrijpelijk gemotiveerd.

De onderdelen falen derhalve.

3.4 Onderdeel 4 is gericht tegen rov. 2.12. Het Hof is daarin ingegaan op de vraag of gedragingen of nalatigheden van ambtenaren overtredingen van de aan het Land gegeven bevelen of verboden kunnen opleveren.

Deze vraag is in dit kort geding niet aan de orde, maar zou in een eventueel geschil over de executie van dwangsommen aan de orde kunnen komen.

Het onderdeel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden daar het is gericht tegen een ten over-vloede gegeven overweging.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Land begroot op ƒ 540,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president H.L.J. Roelvink als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 30 juni 2000.