Home

Hoge Raad, 18-09-2001, AD3530, 00227/01

Hoge Raad, 18-09-2001, AD3530, 00227/01

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 september 2001
Datum publicatie
18 september 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AD3530
Formele relaties
Zaaknummer
00227/01

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

18 september 2001

Strafkamer

nr. 00227/01

IV/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 29 januari 2001, nummer 24/000628-00,

in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 13 juli 2000 - de verdachte vrijgesproken van het haar bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van A. "doodslag" en B. "onttrekking van een minderjarige aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is" veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf.

1.2. De bestreden uitspraak is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van de middelen

3.1.1. Het eerste middel bevat de klacht dat uit 's Hofs bewijsmotivering niet kan volgen dat de verdachte heeft gehandeld met het bewezenverklaarde opzet op levensberoving.

3.1.2. Blijkens zijn bewijsmotivering heeft het Hof vastgesteld dat het de verdachte is geweest die [het] nog geen jaar oud zijnde [slachtoffer], die zich in een trappelzak bevond, opzettelijk terecht heeft laten komen in een sloot, althans heeft neergelegd in de bermwal van een sloot welke bermwal ter plaatse erg smal was en sterk glooide, waarna dat kind in het water terecht is gekomen ten gevolge waarvan het door verdrinking om het leven is gekomen. Blijkens de bewezenverklaring heeft het Hof hieraan de gevolgtrekking verbonden dat de verdachte door aldus te handelen heeft gehandeld met het opzet dat kind van het leven te beroven - waaronder mede is begrepen het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat het kind als gevolg van verdrinking om het leven zou komen. Die gevolgtrekking kan worden afgeleid uit hetgeen het Hof in zijn bewijsmotivering heeft vastgesteld.

3.1.3. Het middel faalt derhalve.

3.2.1. In de toelichting op het tweede middel onder b wordt opgekomen tegen 's Hofs vaststelling

"dat niet is gebleken dat er in de woning sporen zijn aangetroffen welke erop duiden dat daar andere handelingen zijn verricht dan die welke in directe relatie staan tot het uit de woning wegnemen van [het slachtoffer]".

Aangevoerd wordt dat deze vaststelling niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.

3.2.2. Deze vaststelling is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen niets inhouden omtrent in de woning aangetroffen sporen die zouden wijzen in een andere richting dan door het Hof is aangenomen.

3.2.3. Het middel is in zoverre vruchteloos voorgesteld.

3.3. In cassatie kan niet worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht. Mede in dat licht bezien kunnen de middelen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 september 2001.