Home

Hoge Raad, 26-06-2001, ZD2794, 02909/00

Hoge Raad, 26-06-2001, ZD2794, 02909/00

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 juni 2001
Datum publicatie
20 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:ZD2794
Formele relaties
Zaaknummer
02909/00
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 326, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 261

Inhoudsindicatie

Grondslagverlating. Tenlastegelegd is dat de verdachte zich heeft voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van een auto. Het Hof heeft bewezenverklaard dat hij zich heeft voorgedaan als de broer van de rechtmatige eigenaar van die auto. Daarmee heeft het Hof de feitelijke grondslag van de tenlastelegging wezenlijk veranderd en aldus de grondslag van de tenlastelegging verlaten.

Uitspraak

26 juni 2001

Strafkamer

nr. 02909/00

ACH/IK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 mei 2000, parketnummer 23/003485-99, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Compagnie en Zwaag" te Zwaag.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 18 november 1999, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 5 primair, 7 primair en 8 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van

2. primair "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels",

3. primair "poging tot doodslag", 4. en 5. subsidiair "oplichting, meermalen gepleegd", 6. primair "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en

7. subsidiair en 8. subsidiair "opzetheling, meermalen gepleegd" veroordeeld tot drieëndertig maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen in voege als in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verdachte.

Namens deze heeft mr. A. van Waarden, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft het onder 8 subsidiair tenlastegelegde feit, de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [...] alsmede de daaraan gekoppelde schadevergoedingsmaatregel, tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De conclusie is aan dit arrest gehecht.

3. Beoordeling van het vierde middel

3.1. Het middel behelst de klachten dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging van feit 4 heeft verlaten en dat de bewezenverklaring van dat feit innerlijk tegenstrijdig, althans onbegrijpelijk is.

3.2. Als feit 4 is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 10 februari 1999 te Apeldoorn, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot afgifte van Hfl. 18.000,--, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van een (personen)auto (merk Audi, kenteken [AA-BB-00]) en/of (vervolgens) deze (personen)auto te koop aangeboden en/of vervolgens deze (personen)auto verkocht waardoor [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte".

3.3. De van het proces-verbaal van de terechtzitting deel uitmakende pleitnota van de raadsman van de verdachte houdt, voorzover nu van belang in:

"tenlaste is gelegd dat cliënt zich heeft voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van de auto. Blijkens de aangifte van [slachtoffer] heeft cliënt zich voorgedaan als de broer van de eigenaar".

3.4. Het Hof heeft met betrekking tot het als feit 4 aan de verdachte tenlastegelegde feit bewezenverklaard dat:

"hij omstreeks 10 februari 1999 te Apeldoorn met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid [slachtoffer] heeft bewogen tot afgifte van f 18.000,-, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als de broer van de rechtmatige eigenaar van een personenauto (merk Audi, kenteken [AA-BB-00]) en deze personenauto te koop aangeboden en vervolgens deze personenauto verkocht, waardoor [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte".

3.5. Aldus heeft het Hof in de bewezenverklaring de woorden "de broer van" gevoegd. Daarmee heeft het Hof de feitelijke grondslag van de tenlastelegging wezenlijk veranderd en aldus de grondslag van de tenlastelegging, waarvan door de Advocaat-generaal ter terechtzitting van het Hof geen wijziging is gevorderd, verlaten. De klacht is dus terecht voorgesteld.

3.6. Het middel behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen voor het overige geen bespreking.

4. Beoordeling van het zevende middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 8 ontoereikend is gemotiveerd.

4.2. Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 45 en 46 is het middel terecht voorgesteld en kan de bestreden uitspraak, voorzover deze betrekking heeft op het onder 8 subsidiair tenlastegelegde feit, niet in stand blijven.

5. Beoordeling van het negende middel

5.1. Het middel klaagt over de beslissing van het Hof ten aanzien van de door de benadeelde partij [...] gevorderde schade.

5.2. Het Hof heeft onder 5 subsidiair bewezenverklaard dat:

"hij op 10 april 1999 te Rotterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van f 10.250,-, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van een personenauto (merk Volkswagen, type Golf, kenteken [CC-DD-00]) en deze personenauto te koop aangeboden en deze personenauto verkocht, waardoor [benadeelde partij] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte".

5.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de voor het bewijs gebezigde verklaring van [benadeelde partij],

luidende - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - :

"De man vertelde mij voor de auto f 10.250,- te willen hebben. Ik overhandigde de man f 10.300,- en ontving van hem f 50,- retour. Ik kreeg van de man de kentekenbewijzen deel 1, 2 en kopie deel 3. (...…) De man gaf mij twee autosleutels. Ik heb de auto afgesloten geparkeerd te [plaats A]. Hierna ben ik ongeveer 15 minuten thuis geweest. Ik ben teruggelopen naar mijn auto en constateerde dat deze was weggenomen".

5.4. Het Hof heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [...] - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende vastgesteld en overwogen:

"[benadeelde partij] (...) heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f 10.250,- ingediend.

(...)De vordering van de benadeelde partij [...] zal tot het gevorderde bedrag worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door haar tengevolge van het onder 5 subsidiair bewezenverklaarde schade is geleden en wel tot dat bedrag".

5.5. Een vordering van een benadeelde partij komt - voorzover te dezen van belang - ingevolge art. 51a, eerste lid, Sv in samenhang met art. 361, tweede lid onder b, Sv slechts voor toewijzing in aanmerking indien aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.

Van rechtstreekse schade is blijkens de wetsgeschiedenis sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de strafbepaling waarop de tenlastelegging is toegesneden wordt beschermd.

(Kamerstukken II 1989-1990, 21 345, nr. 3, blz. 11)

5.6. Gelet op hetgeen het Hof feitelijk heeft vastgesteld zoals hiervoor onder 5.3 weergegeven, is zijn kennelijke oordeel dat de schade, die door [benadeelde partij] is geleden, het rechtstreekse gevolg van de bewezenverklaarde oplichting is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.

5.7. Het middel slaagt.

6. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde, het vijfde, het zesde en het achtste middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

7. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft:

i. de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit,

ii. de beslissingen ten aanzien van het onder 8 subsidiair tenlastegelegde feit,

iii. de strafoplegging en,

iv. de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [...] alsmede de oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij];

Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 26 juni 2001.