Home

Hoge Raad, 29-01-2002, AD6200 AL6469, 01608/99

Hoge Raad, 29-01-2002, AD6200 AL6469, 01608/99

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 januari 2002
Datum publicatie
7 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD6200
Formele relaties
Zaaknummer
01608/99
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 450

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

29 januari 2002

Strafkamer

nr. 01608/99 E

NS/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 21 september 1999, nummer 20/000692-99, in de strafzaak tegen:

[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen een vonnis van de

Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 juli 1998, waarbij de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon; meermalen gepleegd" is veroordeeld tot een geldboete van ƒ 12.500,--, met onttrekking aan het verkeer zoals in het vonnis omschreven.

2.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen

en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep verder zal worden berecht en afgedaan.

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.

3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:

"De voorzitter deelt mede dat uit de proces-stukken blijkt dat op 16 juli 1998 de zaak in eerste aanleg heeft gediend voor de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch en dat verdachte bij die gelegenheid werd vertegenwoordigd door haar schriftelijk gemachtigde [betrokkene 1]. Vervolgens is door de economische politierechter uitspraak gedaan waarna - blijkens de akte beroep - op die datum is geappelleerd door [betrokkene 2], bedrijfsleider van [verdachte], doch uit de akte blijkt niet dat [betrokkene 2] voornoemd bijzonder schriftelijk gemachtigd was, zoals is voorgeschreven in artikel 450, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering.

(...)

De raadsman van de verdachte deelt mede dat de directeur van verdachte [betrokkene 2] heeft gevolmachtigd hoger beroep in te stellen en dat hij, directeur, [betrokkene 2] een volmacht daartoe heeft meegegeven. Voorts blijkt nergens uit dat de strafgriffie destijds naar een volmacht heeft gevraagd.

(...)

De raadsman deelt nog mede:

Volgens mij is er in deze door verdachte geen fout gemaakt bij het instellen van het hoger beroep en ik verzoek dan ook de verdachte ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Ik vermoed dat [verdachte] nog wel een copie van de volmacht in de archieven zal hebben."

3.2.2. Het Hof heeft de bestreden beslissing als volgt gemotiveerd:

"Ingevolge artikel 450, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering kan hoger beroep worden ingesteld door een bij bijzondere volmacht schrifte- lijk gemachtigde.

Nu uit de appelakte en ook overigens uit het proces- dossier niet blijkt dat de comparant, [betrokkene 2], bedrijfsleider van verdachte, bijzonder schriftelijk gemachtigd was zoals hiervoor bedoeld, dient het hof de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep."

3.3. Tot de stukken van het geding behoort een door de Griffier van de Rechtbank en na te noemen comparant

ondertekende "akte beroep" volgens welke [betrokkene 2], bedrijfsleider van de verdachte, op 16 juli 1998 ter griffie van de Rechtbank heeft verklaard beroep in te stellen tegen het vonnis van de Rechtbank. Omtrent enige machtiging tot het instellen van hoger beroep houdt die akte niets in.

3.4. In het licht van hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de gang van zaken bij het instellen van het hoger beroep heeft aangevoerd - waaruit bezwaarlijk anders kan volgen dan dat de verdachte hoger beroep heeft willen instellen - is de bestreden beslissing ontoereikend gemotiveerd. Het Hof had moeten doen blijken te hebben onderzocht of de griffier die de akte heeft opgemaakt de in die akte genoemde comparant mededeling heeft gedaan van het vereiste van een bijzondere schriftelijke volmacht. Bij gebreke van een zodanige mededeling zou immers de omstandigheid dat het beroep niet is ingesteld op de wijze als voorgeschreven in art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv het gevolg kunnen zijn van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim, in welk geval de verdachte ontvankelijk zou dienen te worden verklaard in zijn hoger beroep.

3.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden en dat als gevolg daarvan het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.

4.2. De verdachte heeft op 5 oktober 1999 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 23 oktober 2001 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 eerste lid, EVRM is overschreden. Daarover klaagt het middel terecht.

Bij afweging van enerzijds het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van deze termijn behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, moet eerstgenoemd belang prevaleren en strafvermindering worden toegepast.

Het Gerechtshof dat de zaak na terugwijzing zal dienen te behandelen zal, met deze termijnoverschrijding bij de straftoemeting rekening dienen te houden.

5.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te

's-Hertogenbosch, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 29 januari 2002.