Hoge Raad, 05-02-2002, AD7794, 00308/01
Hoge Raad, 05-02-2002, AD7794, 00308/01
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 februari 2002
- Datum publicatie
- 22 april 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AD7794
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD7794
- Zaaknummer
- 00308/01
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
5 februari 2002
Strafkamer
nr. 00308/01
AS/
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 september 2000, nummer 22/000579-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Penitentiaire Complex "Scheveningen", te 's-Gravenhage.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage van 16 februari 2000 - de verdachte ter zake van "afpersing" veroordeeld tot zestien maanden
gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2.Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.A.W. Knoester, advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op strafvermindering in de zin van art. 359a, eerste lid onder a, Sv.
4.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde betoog in het verkorte arrest onder het opschrift "Strafmotivering" als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de inverzekeringstelling van verdachte te laat, namelijk na ommekomst van de wettelijke termijn is bevolen. De raadsman heeft in dit verband gewezen op artikel 359a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering en heeft gesteld dat dit vormverzuim, in geval het tenlastegelegde feit wordt bewezenverklaard, dient te leiden tot strafverlaging. Het hof overweegt dienaangaande dat genoemd vormverzuim, mede gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit, niet van dien aard is dat het aanleiding zou moeten geven om tot strafverlaging over te gaan. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte door het verzuim substantieel in zijn belangen is geschaad."
4.3. Blijkens het onder 4.2 weergegevene is ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan op een verzuim bij de inverzekeringstelling van de verdachte. Een dergelijk verzuim kan aan de orde worden gesteld bij het verhoor door de rechter-commissaris naar aanleiding van het verzoek van de officier van justitie als bedoeld in art. 59a, tweede lid, Sv en/of een verzoek van de verdachte om invrijheidsstelling. Tegen het oordeel van de rechter-commissaris dat het verleende bevel tot inverzekeringstelling niet onrechtmatig is, staat geen hogere voorziening open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen bij de inverzekeringstelling die aan de rechter-commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd. Noch de tekst van art. 359a Sv, noch de wetsgeschiedenis van die bepaling geeft daartoe aanleiding (vgl. HR 8 mei 2001, NJ 2001, 587).
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het gestelde vormverzuim niet is begrepen onder de in art. 359a, eerste lid, Sv bedoelde vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek. Het Hof heeft het namens de verdachte gedane beroep op die bepaling dan ook terecht verworpen.
4.5. Het middel faalt derhalve.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 5 februari 2002.