Home

Hoge Raad, 02-07-2002, AE2642, 01661/01

Hoge Raad, 02-07-2002, AE2642, 01661/01

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 juli 2002
Datum publicatie
9 september 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE2642
Formele relaties
Zaaknummer
01661/01
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 51a

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

2 juli 2002

Strafkamer

nr. 01661/01

KD/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 april 2001, nummer 22/000183-01, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De IJssel" te Krimpen aan de IJssel.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 6 december 2000 - de verdachte ter zake van 1 primair "met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd", 2. "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd" en 3. "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf waarbij is gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] heeft mr. H.C.A. de Groot, advocaat te Rotterdam, bij schrifturen middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het eerste namens de benadeelde partijen voorgestelde middel

4.1. Het middel klaagt dat het Hof art. 6:107 BW heeft geschonden door te oordelen dat de door de benadeelde partijen ingediende vorderingen met betrekking tot de materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat de desbetreffende kosten zijn gemaakt door de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige slachtoffers.

4.2. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen onder meer het volgende in:

"[benadeelde partij 1] (in deze vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger 1]) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak, terzake van het onder 1 tenlastegelegde feit en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van ƒ 6.302,68 (zijnde ƒ 1.302,68 materiële schade en als voorschot op immateriële schade een bedrag van ƒ 5.000,00).

(...)

[benadeelde partij 2] (in deze vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger 2]) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak, terzake van het onder 2 tenlastegelegde feit en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van ƒ 6.520,30 (zijnde ƒ 1.520,30 materiële schade en als voorschot op immateriële schade een bedrag van ƒ 5.000,00).

[benadeelde partij 3] (in deze vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger 2]) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak, terzake van het onder 3 tenlastegelegde feit en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van ƒ 6.520,30 (zijnde ƒ 1.520,30 materiële schade en als voorschot op immateriële schade een bedrag van ƒ 5.000,00).

(...)

Naar het oordeel van het hof komen - ingevolge artikel 51a , eerste lid, van het Wetboek van Straf-vordering ("rechtstreekse schade") - slechts de vorderingen van de benadeelde partijen met betrekking tot de immateriële schade voor toewijzing in aanmerking, aangezien de materiële kosten door de wettelijk vertegenwoordigers van de slachtoffers zijn gemaakt."

4.3. Art. 6:107, eerste lid, BW luidt:

"Indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, is die ander behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste zelf, ook verplicht tot vergoeding van de kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van de gekwetste zelf heeft gemaakt en die deze laatste, zo hij ze zelf zou hebben gemaakt, van die ander had kunnen vorderen."

4.4. In de onder 4.2 weergegeven overweging van het Hof ligt kennelijk als zijn oordeel besloten dat de vorderingen die de wettelijke vertegenwoordigers van de slachtoffers hebben ingediend voorzover het de materiële kosten betreft niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat het gaat om eigen kosten die niet als "rechtstreekse schade" in de zin van art. 51a, eerste lid, Sv kunnen worden aangemerkt.

Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In het bijzonder volgt uit die overweging niet dat het Hof, zoals het middel wil, het bepaalde in art. 6:107, eerste lid, BW heeft miskend, omdat het in die bepaling gaat om kosten die derden "ten behoeve van de gekwetste" hebben gemaakt en niet om hun eigen kosten. 's Hofs oordeel is in het licht van de aard van de gevorderde kosten, de mate van specificatie daarvan en van de toelichting daarop niet onbegrijpelijk en behoefde ook geen nadere motivering.

4.5. Het middel faalt dus.

5. Beoordeling van het tweede namens de benadeelde partijen voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

7. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Braber, en uitgesproken op 2 juli 2002.