Home

Hoge Raad, 24-06-2003, AF8655, 02003/02

Hoge Raad, 24-06-2003, AF8655, 02003/02

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 juni 2003
Datum publicatie
22 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF8655
Formele relaties
Zaaknummer
02003/02

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

24 juni 2003

Strafkamer

nr. 02003/02

EdK/DAT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 april 2002, nummer 23/000041-00, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 22 april 1999 - de verdachte ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen in voege als in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Y.A.G. Mellema-Zijlstra, advocaat te Heemskerk, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

4.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 17 november 1996 te Beverwijk aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (afgebroken tanden, een hoofdwond en gekneusde nekspieren) heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen met een stalen klem tegen diens achterhoofd en diens mond te slaan."

4.2. Ten aanzien van het letsel van [slachtoffer] houden de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen het volgende in:

(i) een ambtsedig proces-verbaal van aangifte van 21 november 1996 met nummer PL12YM/96-023740, inhoudende - voorzover hier van belang - als verklaring van [slachtoffer]:

"Voordat ik iets kon doen voelde ik pijn in mijn achterhoofd. Ik zag dat de man op mij, met de stalen knijpers in zijn handen, begon in te slaan. Direct hierop gaf hij mij met zijn rechterhand nog een klap in mijn gezicht. Deze klap trof mijn voortanden en ik voelde onmiddellijk een hevige stekende pijn aan mijn bovenste voortanden. Mijn achterhoofd begon te bloeden door de eerste klap die de man had gegeven. In het ziekenhuis heeft men de wond op mijn achterhoofd met drie hechtingen afgedicht. Voor de tanden ben ik de volgende dag naar de tandarts geweest. Mijn nek en rechterschouder zijn door de klappen die deze man op mijn hoofd heeft gegeven lichtelijk gekneusd. Ten gevolge van de mishandeling heb ik erg veel pijn aan mijn tanden en achterhoofd."

(ii) een geschrift, zijnde de op 19 november 1996 afgegeven geneeskundige verklaring van [betrokkene 1], huisarts, inhoudende onder meer als volgt:

"[slachtoffer] heeft op 17 november 1996 letsel opgelopen ten gevolge van een vechtpartij. De snijtanden rechtsboven zijn afgebroken. Er is een snijwond aan het achterhoofd. Kneuzing van de nekspieren en rechterschouder."

4.3. In aanmerking genomen hetgeen aldus omtrent het toegebrachte letsel is vastgesteld en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de gebezigde bewijsmiddelen verder niets inhouden omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is het oordeel van het Hof dat het slachtoffer door de slagen met de stalen klem zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is dus niet naar behoren met redenen omkleed.

5. Slotsom

Hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te s-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 24 juni 2003.