Home

Hoge Raad, 13-08-2004, AI0408, 37836

Hoge Raad, 13-08-2004, AI0408, 37836

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 augustus 2004
Datum publicatie
16 augustus 2004
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AI0408
Formele relaties
Zaaknummer
37836
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Leges voor de inbehandelingneming van een verzoek om toekenning van planschade.

Uitspraak

Nr. 37.836

13 augustus 2004

AB

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 november 2001, nr. BK-01/00751, betreffende na te melden leges.

1. Heffing, bezwaar en geding voor het Hof

Van belanghebbende is bij schriftelijke kennisgeving, gedagtekend 16 november 2000, ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het toekennen van een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) een bedrag van ƒ 2500 aan leges geheven, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Sectorhoofd Algemene Zaken van de gemeente Jacobswoude is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Jacobswoude (hierna: B en W) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

B en W hebben een conclusie van dupliek ingediend.

Nadien heeft belanghebbende nog een geschrift met bijlagen ingediend. Daarop kan geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.

De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 6 juni 2003 geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft, stellende dat hij schade lijdt en zal lijden ten gevolge van het besluit van B en W tot het verlenen van vrijstelling ex artikel 19 WRO ten behoeve van de bouw van een appartementengebouw in de nabijheid van de hem toebehorende woning, de gemeenteraad van Jacobswoude verzocht hem een schadevergoeding op de voet van artikel 49 WRO (hierna: planschadevergoeding) toe te kennen tot het bedrag waarmee die woning ten gevolge van vorenbedoeld besluit in waarde is gedaald. De ter zake van het in behandeling nemen van dit verzoek aan belanghebbende in rekening gebrachte leges zijn geheven op de voet van de door de raad van de gemeente Jacobswoude vastgestelde Legesverordening 2000 (hierna: de Verordening) met bijbehorende tarieventabel. Artikel 2 van de Verordening bepaalt dat onder de naam "leges" rechten worden geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel. In de tarieventabel is - voorzover in cassatie van belang - het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toekenning van planschadevergoeding vastgesteld op ƒ 2500, met de bepaling dat in geval van toekenning van een schadevergoeding dit legesbedrag wordt gerestitueerd. Belanghebbende heeft voor het Hof aangevoerd dat hem geen leges in rekening mogen worden gebracht omdat de behandeling van zijn aanvraag niet kan worden aangemerkt als een dienst als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, alsmede dat de onderhavige legesheffing onredelijk en willekeurig is. Het Hof heeft die bezwaren verworpen. Daartegen richten zich de middelen.

3.2. Klaarblijkelijk is in genoemd artikel 2 van de Verordening het begrip "dienst" in dezelfde zin gebruikt als in artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet. Terecht is het Hof dan ook, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 1997, nr. 31854, BNB 1997/208, ervan uitgegaan dat door of vanwege het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden als een dienst kunnen worden aangemerkt indien het gaat om werkzaamheden die liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening en rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.

3.3. De redengeving van het Hof voor zijn oordeel dat in dit geval sprake is van een dienst in deze zin, komt erop neer dat de door of vanwege het gemeentebestuur in verband met de aanvraag van belanghebbende te verrichten werkzaamheden niet de publieke taakuitoefening betreffen, maar erop gericht zijn te onderzoeken of er gronden zijn om aan belanghebbende de door hem verzochte schadevergoeding toe te kennen en aldus rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met het individualiseerbare belang van de aanvrager bij schadevergoeding.

3.4. Hoewel de werkzaamheden van een gemeentebestuur bij de beoordeling van een verzoek tot planschadevergoeding een individualiseerbaar belang betreffen, namelijk dat van de aanvrager, is dat belang niet overheersend. Voorop staat immers dat de gemeente bij het nemen van een besluit dat aanleiding kan geven tot planschadevergoeding - hierna ook: een besluit tot bestemmingswijziging - het algemene belang, te weten dat van de ruimtelijke ordening, behartigt en aldus haar publieke taak uitoefent, zodat het hier gaat om schade die een belanghebbende lijdt als rechtstreeks gevolg van de publieke taakuitoefening door de gemeente. Bij het nemen van een besluit tot bestemmingswijziging c.q. het daarop vooruitlopend verlenen van een vrijstelling, dient de gemeente de mogelijke gevolgen daarvan, waaronder het ontstaan van planschade, in haar afwegingen te betrekken; ook de kosten van het beoordelen of zich in een bepaald geval planschade voordoet, zijn zo'n gevolg. Dit is niet anders indien die beoordeling geschiedt op een daartoe strekkend verzoek van degene die stelt planschade te lijden. Derhalve gaat het bij de desbetreffende werkzaamheden rechtstreeks en vooral om het dienen van het publieke belang.

Opmerking verdient dat het bij planschade gaat om schade van de aanvrager die naar luid van artikel 49 WRO "redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven" en derhalve volgens de wet in beginsel voor rekening van de overheid dient te komen. Met de beoordeling of en in hoeverre in een concreet geval uit deze rechtsregel voor de gemeente verplichtingen voortvloeien, is niet minder het belang van de gemeente gediend dan dat van de aanvrager. Er is dan ook geen reden om - op de grond dat de werkzaamheden van het gemeentebestuur bij de beoordeling van verzoeken tot planschadevergoeding rechtstreeks en in overheersende mate het individuele belang van de aanvrager zouden dienen - hier een uitzondering te maken op de regel dat de kosten van publieke taakuitoefening in beginsel niet ten laste van een individuele bij die taak betrokken burger kunnen worden gebracht.

3.5. Aan het vorenstaande doet niet af dat, naar het Hof heeft overwogen, het Sectorhoofd onweersproken heeft gesteld dat een primaire beoordeling van een aanvraag tot planschadevergoeding ongeveer ƒ 7500 (exclusief omzetbelasting) kost, evenmin als het bestaan van een restitutiemogelijkheid van de betaalde leges ingeval planschadevergoeding wordt toegekend. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de gemeentelijke wetgever met deze legesheffing een drempel heeft willen opwerpen tegen het lichtvaardig indienen van aanvragen om toekenning van planschadevergoeding.

3.6. Voorzover de middelen op het vorenstaande gerichte klachten bevatten, zijn zij gegrond. Voor het overige behoeven zij geen behandeling. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

B en W zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en het Sectorhoofd in de kosten van het geding voor het Hof.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van het Sectorhoofd en de kennisgeving,

gelast dat de Gemeente aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 72,60, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht van f 60 (€ 27,23), derhalve in totaal € 99,83,

veroordeelt B en W in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1449 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

veroordeelt het Sectorhoofd in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

wijst de Gemeente aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, L. Monné, J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2004.