Home

Hoge Raad, 07-09-2004, AP0191, 02724/03

Hoge Raad, 07-09-2004, AP0191, 02724/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 september 2004
Datum publicatie
7 september 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AP0191
Formele relaties
Zaaknummer
02724/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 315, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 330

Inhoudsindicatie

Aanhoudingsverzoek tbv voorbereiding pleidooi door opvolgende raadsvrouwe. 's Hofs oordeel het verzoek niet verder toe te wijzen dan tot de middag van de volgende dag is onjuist noch onbegrijpelijk. Het hof heeft de belangen van de medeverdachten, de benadeelde partijen en de nabestaanden zwaarder laten wegen en mede de met de verdediging op de regiezitting gemaakte afspraken in zijn oordeel betrokken. De opvatting dat een opvolgend raadsman in geen enkel opzicht kan worden gehouden aan het na overleg met de vorige raadsman vastgestelde procesverloop is onjuist. Het middel dat enkel klaagt over de afwijzing van het aanhoudingsverzoek en niet dat de raadsvrouwe niet naar behoren de verdediging heeft kunnen voeren, kan niet tot cassatie leiden.

Uitspraak

7 september 2004

Strafkamer

nr. 02724/03

AGJ/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 mei 2003, nummer 22/002772-02, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 7 juni 2002 - de verdachte ter zake van 1 primair, 2 primair en 3 primair "medeplegen van moord, meermalen gepleegd" en 4. "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verzoek van de raadsvrouwe tot oproeping van een getuige met toepassing van een onjuiste maatstaf en ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.

3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2003 houdt - voorzover hier van belang - het volgende in:

"De raadsvrouw verzoekt aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde:

(...)

- de manspersoon in wiens huis in de nacht na het incident de ontmoeting tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft plaatsgevonden, als getuige te horen teneinde van hem te horen - [betrokkene 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat die man bij die ontmoeting en dat gesprek aanwezig is geweest - wat er toen gezegd is, een en ander om te toetsen hoe consistent de verklaring tegenover de rechter-commissaris van [betrokkene 1] is.

(...)

De voorzitter deelt de beslissingen van het hof mede.

Het hof is van oordeel dat de verdediging ruimschoots in de gelegenheid is geweest deze verzoeken in een eerder stadium te doen en daarmee, in strijd met een goede procesorde, thans te laat komt.

(...)

Ook voor wat betreft het verzoek de manspersoon, in wiens huis in de nacht na het incident de ontmoeting tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft plaatsgevonden, als getuige te horen, is het hof van oordeel dat de verdediging ruimschoots in de gelegenheid is geweest dit in een eerder stadium te doen en daarmee, in strijd met een goede procesorde, thans te laat komt. De zogenaamde regiezitting van het hof vond reeds op 30 januari 2003 plaats en bedoelde manspersoon en ontmoeting waren reeds in een eerder stadium bekend. Bovendien heeft de verdediging niet met voldoende mate van concreetheid aangegeven welke vragen aan die man gesteld zouden moeten worden en ook anderszins is het hof de noodzakelijkheid om die man als getuige te horen niet gebleken.

Het hof wijst dan ook deze verzoeken af."

3.3. Het Hof heeft bij de beoordeling van dit verzoek terecht de maatstaf aangelegd of de noodzaak van het verzochte was gebleken (art. 315 Sv). Voorts is het oordeel van het Hof dat de noodzaak van het ter terechtzitting horen van de getuige niet is gebleken, niet onbegrijpelijk. Dat oordeel draagt de afwijzing van het verzoek zelfstandig, zodat het middel tevergeefs is voorgesteld en de overige tegen de overwegingen van het Hof gerichte klachten geen bespreking behoeven.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel klaagt dat het Hof het verzoek van de raadsvrouwe om de behandeling van de zaak aan te houden voor het houden van het pleidooi heeft afgewezen op gronden die de afwijzing niet kunnen dragen.

4.2.1. De procesgang in deze zaak is, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt geweest.

4.2.2. Op 30 januari 2003 heeft in aanwezigheid van de verdachte en diens toenmalige raadsman mr. De Jong een zogenoemde regiezitting plaatsgevonden. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt onder meer in:

"Het hof streeft er naar de zaak op 14 en 15 mei 2003 inhoudelijk te behandelen."

4.2.3. Bij brief van 10 maart 2003 heeft mr. Goris zich als (opvolgend) raadsvrouwe in deze zaak gesteld.

4.2.4. Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van 7 mei 2003 van de raadsvrouwe aan de Voorzitter van de strafkamer van het Hof, die voorzover hier van belang inhoudt:

"Ook anderszins acht ik mij thans niet in staat om op 14 en 15 mei aanstaande naar behoren het woord tot verdediging te voeren in een eindpleidooi. Sinds enkele weken neem ik wegens ziekte de (drukke) strafrechtpraktijk waar van mijn kantoorgenoot mr. Korvinus en is sinds heden ook een andere kantoorgenoot binnen de strafrechtsectie door ziekte geveld. Ik vraag uw hof begrip voor de ontstane situatie."

4.2.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2003 houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:

"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van een bij dit hof op 8 mei 2003 ingekomen brief (...) van de raadsvrouw van de verdachte.

(...)

De voorzitter deelt mede dat het hof zich voorts beraden heeft over het verzoek van de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde eindpleidooi te kunnen voeren. Het hof is van oordeel dat in deze zaak, waarin de zogenaamde regiezitting van het hof reeds op 30 januari 2003 plaatsvond en er concrete afspraken met de verdediging zijn gemaakt, het wisselen van raadsman of -vrouw een keuze is die voor rekening van de verdachte komt en dat van de verdediging - ook na wisseling - mag worden verwacht dat zij zich aan de gemaakte afspraken houdt. Het hof heeft ook rekening te houden met de belangen van de twee medeverdachten. Zij hebben al aangegeven het een belasting te vinden als de berechting nog langer boven hun hoofd blijft hangen. Ook heeft het hof rekening te houden met de belangen van de benadeelde partijen en met de invloed die het nu aanhouden van de behandeling van de zaak heeft op de nabestaanden. Het hof kan, daarmede rekening houdend, dit aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw niet honoreren. De voorzitter deelt mede dat het hof bereid is de behandeling van de zaak voor eindpleidooi te onderbreken tot morgen, 15 mei 2003 te 13.30 uur.

De raadsvrouw geeft aan dit met de verdachte te willen bespreken.

De voorzitter deelt mee dat het hof ook bereid is de behandeling van de zaak te onderbreken tot 15 mei 2003 te 14.30 uur, waarbij de verdediging dient mee te wegen dat zij niet adequaat gebruik heeft gemaakt van de gegeven tijd gemoeid met de behandeling van deze zaak en dat zij naar omstandigheden maximaal gebruik dient te maken van de gelegenheid om de verdediging te voeren.

De raadsvrouw overlegt, met instemming van het hof en de advocaat-generaal, buiten de zaal van de terechtzitting met de verdachte.

De raadsvrouw en de verdachte keren terug in de zaal van de terechtzitting. De raadsvrouw deelt mede dat zij na uitgebreid overleg met haar cliënt tot de conclusie is gekomen dat zij, zoals zij al eerder aan het hof aangaf, niet in staat is om op een adequate wijze de verdediging in deze zaak te voeren. De raadsvrouw geeft aan dat zij al zes weken lang ook in de weekenden en avonden aan het werk is en zij biedt aan om volgende week eindpleidooi te houden. Zij deelt mede dat indien het hof bij het ingenomen standpunt blijft, zij zich gedwongen voelt de verdediging neer te leggen omdat zij zich niet in staat acht naar behoren de verdediging te voeren.

De advocaat-generaal geeft te kennen de proceshouding van de verdediging onjuist te vinden en best te willen geloven dat de raadsvrouw de afgelopen zes weken hard heeft gewerkt, maar hij is van oordeel dat de raadsvrouw haar prioriteiten dan bij de verkeerde zaken heeft gelegd omdat deze zaak naar zijn mening belangrijker is dan andere. Als de verdediging de zaak wil neerleggen dan moet dat maar, dat is dan haar beslissing, aldus de advocaat-generaal.

Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.

Het hof hervat het onderzoek.

De voorzitter vraagt aan de verdachte of hij een beroep op zijn raadsvrouw heeft gedaan om hem verder bij te staan en morgen eindpleidooi te voeren.

De verdachte antwoordt dat hij wil dat zijn raadsvrouw morgen eindpleidooi voert.

De raadsvrouw deelt mede dat dat niet zo is, en dat zij de verdediging zal neerleggen omdat er thans sprake is van een vertrouwensbreuk tussen haar en haar cliënt.

De voorzitter vraagt aan de verdachte of het wellicht toch niet klopt dat hij aan zijn raadsvrouw heeft gevraagd morgen eindpleidooi te voeren.

De verdachte antwoordt dat hij wel in die zin een beroep op haar heeft gedaan maar dat, indien zij vindt dat zij morgen geen eindpleidooi kan voeren, zij dat dan ook niet kan doen.

Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.

Het hof hervat het onderzoek.

De voorzitter deelt mede dat het hof de door de raadsvrouw aangevoerde gronden waarom zij geen eindpleidooi kan voeren, niet doorslaggevend vindt om de behandeling van de zaak aan te houden. Het hof biedt de raadsvrouw nogmaals aan om morgen, 15 mei 2003, pleidooi te kunnen voeren. Naar het oordeel van het hof heeft de raadsvrouw in de onderhavige zaak op grond van artikel 13 van de Advocatenwet niet het recht om in dit stadium de verdediging neer te leggen. Indien de raadsvrouw deze stap wel zet, zal het hof ernstig moeten overwegen om dit aan de Deken van de Orde van Advocaten voor te leggen. Het hof is van oordeel dat de raadsvrouw gedurende de afgelopen zes weken het juiste gewicht aan deze zaak had moeten toekennen en deze zaak naar behoren had moeten behandelen. Het hof houdt de verdediging verantwoordelijk voor de thans ontstane situatie.

De raadsvrouw deelt mede dat indien de verdachte nu aangeeft dat hij wil dat zij morgenmiddag om 13.30 uur pleidooi houdt, zij daartoe in staat zal zijn.

De voorzitter vraagt namens het hof aan de verdachte zijn standpunt kenbaar te maken. Hij deelt de verdachte mede dat het hof, indien verdachte zou aangeven niet te willen dat zijn raadsvrouw van de geboden gelegenheid om morgenmiddag pleidooi te houden gebruik maakt, de zaak heden zal afdoen aangezien het er dan voor gehouden moet worden dat afstand is gedaan van het recht om pleidooi te houden.

De raadsvrouw merkt op dat de keus aan de verdachte is.

De verdachte geeft het hof te kennen dat hij instemt met het voeren van pleidooi op 15 mei 2003 te 13.30 uur.

Het hof onderbreekt daarvoor en voor het nemen van rust het onderzoek tot de openbare terechtzitting van dit hof van 15 mei 2003 te 13.30 uur en zegt de verdachte, diens raadsvrouw en mr. E.M. van den Oudenaller aan om dan zonder nadere oproeping aanwezig te zijn."

4.3. Het Hof heeft zijn oordeel om het verzoek tot aanhouding in deze zaak niet verder toe te wijzen dan tot de middag van de volgende dag gegrond op de in zijn over-wegingen nader aangeduide belangen van de medeverdachten, de benadeelde partijen en de nabestaanden van de slachtoffers. Die belangen dienden volgens het Hof zwaarder te wegen dan de redenen die aan het verzoek ten grondslag waren gelegd. Bij die afweging heeft het Hof mede de met de verdediging gemaakte afspraken betrokken, waarbij het kennelijk doelt op de omstandigheid dat de data waarop de inhoudelijke behandeling van de zaak zou plaatsvinden, ter terechtzitting van 30 januari 2003 na overleg met de verdediging waren vastgesteld.

Dat oordeel geeft - wat er zij van de wijze waarop het Hof de verdachte bij de discussie over het verzoek tot aanhouding heeft betrokken en van de in het middel aangevallen opmerkingen van het Hof over mogelijke tuchtrechtelijke aspecten van het optreden van de raadsvrouwe, op welk een en ander de afwijzing van het verzoek niet steunt - geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, meer in het bijzonder niet omtrent de in het middel genoemde verdragsbepalingen. Het is evenmin onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat mr. Goris zich reeds op 10 maart 2003 als raadsvrouwe had gesteld. De aan het middel ten grondslag liggende opvatting, erop neerkomende dat een opvolgend raadsman in geen enkel opzicht kan worden gehouden aan het na overleg met de vorige raadsman vastgestelde procesverloop, kan niet als juist worden aanvaard.

Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden. Daarbij verdient nog aantekening dat het middel zich beperkt tot de afwijzing van het aanhoudingsverzoek voor de verzochte termijn en niet tevens klaagt dat de raadsvrouwe, ondanks het haar verleende uitstel voor pleidooi, de verdediging uiteindelijk niet naar behoren heeft kunnen voeren, terwijl uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 15 mei 2003 en de aldaar overgelegde pleitnotities ook niet blijkt dat de raadsvrouwe bezwaren van die strekking heeft opgeworpen.

5. Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

7. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 7 september 2004.