Home

Hoge Raad, 31-05-2005, AT3561, 01674/04

Hoge Raad, 31-05-2005, AT3561, 01674/04

Gegevens

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid cassatieberoep. 1. Met de bewoordingen van art. 427 Sv en art. 432 Sv is niet verenigbaar dat een vóór de einduitspraak ingesteld cassatieberoep ontvankelijk zou zijn (HR LJN AB3239). Voorzover namens verdachte vóór de einduitspraak cassatieberoep is ingesteld, kan hij in dat beroep dus niet worden ontvangen. 2. Het in de na de einduitspraak door een griffiemedewerker opgemaakte akte genoemde cassatieberoep is niet ingesteld op de wijze ex art. 450.1.b Sv omdat die akte niet is opgemaakt n.a.v. een alsnog ingekomen bijzondere schriftelijke volmacht van verdachte doch “vanwege administratieve verwerkingsproblemen”. Verdachte kan niet in het cassatieberoep worden ontvangen.

Uitspraak

31 mei 2005

Strafkamer

nr. 01674/04

EC/ABG

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 april 2004, nummer 22/002982-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 18 april 2003 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair "verduistering" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het beroep.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1. De aan de Hoge Raad toegezonden, hierna te noemen stukken houden onder meer het volgende in:

(i) de akte cassatie:

"Heden, 16 april 2004, verscheen ter griffie van het gerechtshof te 's-Gravenhage, mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge, die verklaarde tot het aanwenden van onderstaand rechtsmiddel door:

[Verdachte],

(...)

bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;

beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest d.d. 21 april 2004, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissing[en], onder parketnummer 22-002982-03 door dit hof gewezen in de zaak tegen [verdachte]."

(ii) een tweede akte cassatie opgemaakt op 22 april 2004:

"Heden, 22 april 2004, verscheen ter griffie van het gerechtshof te 's-Gravenhage:

[Betrokkene 1]

Administratief ambtenaar bij dit gerechtshof,

blijkens de aan deze akte gehechte bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde van [verdachte]

(...)

die verklaarde beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest d.d. 21 april 2004, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen, onder parketnummer 22-002982-03 door dit hof gewezen in de zaak tegen [verdachte] voornoemd."

Aan deze akte is geen bijzondere volmacht gehecht.

(iii) een brief van 22 april 2004 van [betrokkene 1], griffiemedewerker, verzonden aan mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge, inhoudende:

"D.d. 16 april 2004 hebt u cassatie ingesteld in de zaak tegen [verdachte], waarin pas op 21 april 2004 arrest is gewezen. Vanwege de administratieve verwerkingsproblemen die dit oplevert heb ik een nieuwe akte cassatie opgemaakt d.d. heden. Een afschrift daarvan doe ik u bij deze toekomen."

3.2. Art. 427, Sv houdt in dat beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen "arresten van de gerechtshoven als uitspraak gegeven", terwijl art. 432 Sv van dat wetboek regelt binnen welke termijn "na de einduitspraak" het beroep in cassatie moet worden ingesteld. Met die bewoordingen is niet verenigbaar dat een vóór de einduitspraak ingesteld beroep in cassatie ontvankelijk zou zijn (vgl. HR 23 oktober 2001, LJN AB3239). Voorzover namens de verdachte door diens raadsman op 16 april 2004, dus vóór de einduitspraak, beroep in cassatie is ingesteld, kan de verdachte in dat beroep dus niet worden ontvangen.

3.3. Het in de akte van 22 april 2004 genoemde cassatieberoep is niet ingesteld op de wijze als voorgeschreven in art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv. Immers, uit de hiervoor onder 3.1 onder (iii) weergegeven brief moet worden afgeleid dat die akte niet is opgemaakt naar aanleiding van een alsnog ingekomen bijzondere schriftelijke volmacht van de verdachte doch "vanwege administratieve verwerkingsproblemen". Ook op 22 april 2004 is dus niet op de voorgeschreven wijze beroep in cassatie ingesteld.

3.4. Het voorgaande brengt mee dat de verdachte niet in het cassatieberoep kan worden ontvangen en dat de middelen buiten bespreking blijven.

4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 31 mei 2005.