Hoge Raad, 14-06-2005, AT4434, 00543/05 U
Hoge Raad, 14-06-2005, AT4434, 00543/05 U
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juni 2005
- Datum publicatie
- 14 juni 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AT4434
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT4434
- Zaaknummer
- 00543/05 U
Inhoudsindicatie
Vervolgingsuitlevering aan Italië. 1. De uitspraak bevat ism art. 28.3 UW geen genoegzame vermelding van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan (anders dan in de uitspraak vermeld, is daaraan geen kopie van het aanhoudingsbevel gehecht waarvan het tussen haken geplaatste gedeelte voorbedoelde vermelding bevat). HR herstelt dit verzuim. 2. De beslissing over de vraag of de uitlevering van een opgeëiste persoon bij gebreke van een terugkeergarantie behoort te worden geweigerd omdat hij is te beschouwen als een in Nederland geïntegreerde vreemdeling in de zin van de Nederlandse verklaring bij art. 6 EUV, terwijl ook overigens aan de in die verklaring genoemde vereisten is voldaan, komt niet toe aan de uitleveringsrechter, maar is voorbehouden aan de MvJ.
Uitspraak
14 juni 2005
Strafkamer
nr. 00543/05 U
AGJ/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 24 januari 2005, nummer RK 04/1236, op een verzoek van de Republiek Italië tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren in Marokko op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Spang" te 's-Gravenhage.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze hebben mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. J.Y. Taekema, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend wat betreft het aanhalen van de EU-uitleveringsovereenkomst als toepasselijk verdrag en voor wat betreft de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard, dat de Hoge Raad de uitlevering toelaatbaar zal verklaren voor de feiten uiteengezet onder 1) en 2) in het bevel tot aanhouding van 8 juni 2004, N. 13731/02 R.G.N.R. - N. 5141/03 R.G.G.I.P., en dat de Hoge Raad de uitlevering ontoelaatbaar zal verklaren voor de feiten uiteengezet onder 3) tot en met 7) in voornoemd bevel tot aanhouding, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de bestreden uitspraak in strijd met art. 28, derde lid, UW niet een genoegzame vermelding bevat van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan.
3.2. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een schrijven van de Italiaanse autoriteiten van 7 oktober 2004 inhoudende een verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon. Bij dit schrijven is de Nederlandse vertaling van het Italiaanse bevel tot aanhouding van de Onderzoeksrechter te Bologna van 8 juni 2004 gevoegd. Dit bevel tot aanhouding, dat zowel betrekking heeft op de opgeëiste persoon als op zijn broer [betrokkene 1], houdt ten aanzien van de omschrijving van de feiten het volgende in:
"1) [Betrokkene 1] en [de opgeëiste persoon] Beschuldigd van de misdrijven bepaald door de art. 110 c.p., 73, 1° en 6° alinea, 80 tweede alinea, DPR 309/90, omdat ze in samenwerking met [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5], zonder de toestemming bepaald door art. 17, in Italië verdovende middelen ingevoerd hebben, volgens tabel 1 (soort: cocaïne, voor een hoeveelheid van 7,431 kg met een actief bestanddeel van 2970,69 gr.); De in beschuldiging gestelden verkochten de cocaïne aan [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]; ze belastten een koerier (niet geïdentificeerd) met de taak de cocaïne te vervoeren, verborgen in het voertuig (mercedes nummerplaat [...]), die de koerier, bij zijn aankomst te Bologna, aan [betrokkene 3] leverde; Met het bezwarende feit bepaald door art. 80, tweede alinea, dpr 309/90, omwille van de immense hoeveelheid van de verdovende middelen; Met het bezwarende feit bepaald door art. 73, zesde alinea, dpr 309/90, omwille van het aantal betrokken personen. Te Bologna op 19.11.2002.
2) [Betrokkene 1] en [de opgeëiste persoon] Beschuldigd van de misdrijven bepaald door de art. 110 c.p., 73, 1° en 6° alinea, 80 2° alinea, DPR 309/90, omdat ze in samenwerking met [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8], zonder de toestemming bepaald door art. 17, meerdere acties met dezelfde misdadige bedoeling uitvoerden, op 28.11.2002 en op 6.12.2002, i.e. twee maal import van cocaïne, voor een hoeveelheid die niet exact werd vastgesteld, maar die overeenstemt met ongeveer 5 kg voor elke import. De in beschuldiging gestelden verkochten de cocaïne aan [betrokkene 6] en [betrokkene 7], ze vonden de koeriers (niet geïdentificeerd), die de verdovende middelen transporteerden, verborgen in het voertuig, en die ze te Bologna aan koeriers leverden; Met het bezwarende feit bepaald door art. 80, tweede alinea, dpr 309/90, omwille van de immense hoeveelheid van de verdovende middelen; Met het bezwarende feit bepaald door art. 73, zesde alinea, dpr 309/90, omwille van het aantal betrokken personen. Te Bologna op 19.11.2002.
3) [Betrokkene 1] Beschuldigd van de misdrijven bepaald door de art. 110 c.p., 73, 1° en 6° alinea, 80 tweede alinea, DPR 309/90, omdat hij in samenwerking met [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8], [betrokkene 9], zonder de toestemming bepaald door art. 17, cocaïne importeerde, voor een hoeveelheid die niet exact werd vastgesteld, maar die overeenstemt met ongeveer 5 kg. [betrokkene 1] organiseerde de import op naam van de aankopers [betrokkene 7] en [betrokkene 6]; hij vond een koerier (niet geïdentificeerd) en stuurde [betrokkene 9] naar Italië, opdat hij de koerier zou voorafgaan, om vervolgens toezicht te houden bij het lossen van de lading, om de verdovende middelen te leveren aan de koeriers en het geld te ontvangen. De levering werd niet voltrokken door het feit dat [betrokkene 6], toen hij op het punt stond [betrokkene 9] en de koerier te ontmoeten, om de cocaïne te ontvangen, bang geworden was, overtuigd van het feit dat hij door de politie achtervolgd werd, en hij heeft zich vervolgens verborgen; Bijgevolg heeft [betrokkene 1] [betrokkene 9] en de koerier naar Milaan gestuurd, en in tegenstelling tot de voorafgaande overeenkomsten, eiste hij van de twee aankopers de betaling van de 5 kg op het moment van de levering; [betrokkene 7] gaf op 1.2.2003 30.000 euro, maar slaagde er niet in het overige geld bijeen te krijgen tegen het moment waarop hij te Milaan moest aankomen, zodat de ingevoerde cocaïne tijdens de daaropvolgende dagen door [betrokkene 1] verkocht werd aan derden (niet geïdentificeerd); Met het bezwarende feit bepaald door art. 80, tweede alinea, dpr 309/90, omwille van de immense hoeveelheid van de verdovende middelen; Met het bezwarende feit bepaald door art. 73, zesde alinea, dpr 309/90, omwille van het aantal betrokken personen. Te Bologna op 1.2.2003 voor de import en tijdens de onmiddellijk daaropvolgende dagen voor het doorverkopen.
4) [Betrokkene 1] Beschuldigd van de misdrijven bepaald door de art. 110 c.p., 73, 1° en 6° alinea, 80 tweede alinea, DPR 309/90, omdat hij in samenwerking met [betrokkene 10], [betrokkene 11] en [betrokkene 12], zonder de toestemming bepaald door art. 17, verdovende middelen importeerde uit Nederland op 19.2.2003 (soort, volgens tabel nr. I: cocaïne, voor een hoeveelheid die niet exact werd vastgesteld, maar die overeenstemt met minstens 1,5 kg.). De in beschuldiging gestelde verkocht de cocaïne aan [betrokkene 10], [betrokkene 11] en [betrokkene 12], en leverde ze aan [betrokkene 10], die zorgde voor het transport naar Bologna; Met het bezwarende feit bepaald door art. 73, zesde alinea, dpr 309/90, omwille van het aantal betrokken personen. Te Bologna op 19.2.2003.
5) [Betrokkene 1] Beschuldigd van de misdrijven bepaald door de art. 110 c.p., 73, 1° en 6° alinea, 80 tweede alinea, DPR 309/90, omdat hij in samenwerking met [betrokkene 10], [betrokkene 11] en [betrokkene 12], zonder de toestemming bepaald door art. 17, verdovende middelen uit Nederland importeerde op 14.3.2003 (soort, volgens tabel nr. I:
cocaïne, voor een hoeveelheid die niet exact werd vastgesteld, maar die overeenstemt met minstens 3,5 kg). De in beschuldiging gestelde verkocht de cocaïne aan [betrokkene 10], [betrokkene 11] en [betrokkene 12], hij vond een koerier die voorzag in het transport van de verdovende middelen, verborgen in een voertuig, en in de levering aan de koeriers; Met het bezwarende feit bepaald door art. 80, tweede alinea, dpr 309/90, omwille van de immense hoeveelheid van de verdovende middelen; Met het bezwarende feit bepaald door art. 73, zesde alinea, dpr 309/90, omwille van het aantal betrokken personen. Te Bologna op 14.3.2003.
6) [Betrokkene 1] Beschuldigd van de misdrijven bepaald door de art. 110 c.p., 112 nr. 1 c.p.; 73, 1° en 6° alinea, 80 2° alinea, DPR 309/90, omdat hij in samenwerking met [betrokkene 13], [betrokkene 14], [betrokkene 11], [betrokkene 12], [betrokkene 15] en een Tunesiër (niet geïdentificeerd) met de naam [betrokkene 16], zonder de toestemming bepaald door art. 17, verdovende middelen importeerde uit Nederland op 23.3.2003 (soort: cocaïne, volgens tabel nr. I), vervolgens verdeeld onder [betrokkene 15] en de koeriers [betrokkene 11] en [betrokkene 12]; de hoeveelheid cocaïne in ontvangst genomen door [betrokkene 11] en [betrokkene 12] bedroeg minstens 4,5 kg; de hoeveelheid cocaïne in ontvangst genomen door [betrokkene 15] bedroeg niet minder dan 1 kg; [betrokkene 1] organiseerde de import samen met een Tunesiër (niet geïdentificeerd) genaamd [betrokkene 16]; beiden genoten van de samenwerking met [betrokkene 13] (in België verblijvend), die de koerier [betrokkene 14] vond, die de verdovende middelen transporteerde, verborgen in een voertuig, vanuit Nederland naar Bologna; Daarenboven bereikte [betrokkene 13], in opdracht van de twee leveranciers, op 22.3.2003, Italië in het gezelschap van [betrokkene 12] (die zich naar België begeven had voor onderhandelingen); [betrokkene 13] hield toezicht op de levering van de verdovende middelen in het bezit van [betrokkene 14], die hij samen met [betrokkene 11] en [betrokkene 12] ontmoette; [betrokkene 13] hield de hoeveelheid cocaïne bestemd voor [betrokkene 15] afzonderlijk en gaf hem persoonlijk dat deel op dezelfde dag, 23.3.2003, en ontving in deze context een deel van de betaling; Met het bezwarende feit bepaald door art. 80, tweede alinea, dpr 309/90, omwille van de immense hoeveelheid van de verdovende middelen; Met het bezwarende feit bepaald door art. 73, zesde alinea, dpr 309/90, omwille van het aantal betrokken personen. Te Bologna op 23.3.2003.
7) [Betrokkene 1] Beschuldigd van de misdrijven bepaald door de art. 110 c.p., 112 nr. 1 c.p.; 73, 1° en 6° alinea, 80 2° alinea, DPR 309/90, omdat hij in samenwerking met [betrokkene 13], [betrokkene 14], [betrokkene 11], [betrokkene 12], [betrokkene 15] en een Tunesiër (niet geïdentificeerd) met de naam [betrokkene 16], zonder de toestemming bepaald door art. 17, verdovende middelen uit Nederland importeerde op 5.4.2003 (soort: cocaïne, volgens tabel nr. I), voor een hoeveelheid van 8.616 gr. (met een actief bestanddeel van 1.602 gr.), om te verdelen onder [betrokkene 15] en de koeriers [betrokkene 11] en [betrokkene 12]; [betrokkene 1] organiseerde de import samen met een Tunesiër (niet geïdentificeerd) genaamd [betrokkene 16]; beiden genoten van de samenwerking met [betrokkene 13] (in België verblijvend), die de koerier [betrokkene 14] vond, die de verdovende middelen transporteerde, verborgen in een voertuig, vanuit Nederland naar Bologna; Daarenboven bereikte [betrokkene 13], in opdracht van de twee niet geïdentificeerde leveranciers, Italië op 1.4.2003, waar hij verbleef tot 3.4.2003 om het geld te ontvangen van [betrokkene 12] en [betrokkene 11]; [betrokkene 13] vertrok opnieuw samen met [betrokkene 12] die zich samen met hem naar België begaf om tot een akkoord te komen betreffende de modaliteiten van de import. [Betrokkene 12] keerde terug in Italië op 5.4.2003, om de koerier [betrokkene 14] enkele uren voor te zijn; [Betrokkene 12] was bovendien met de leveranciers overeengekomen om persoonlijk voor het transport aan [betrokkene 15] te zorgen, voor wat zijn deel aan cocaïne betrof; Met het bezwarende feit bepaald door art. 80, tweede alinea, dpr 309/90, omwille van de immense hoeveelheid van de verdovende middelen; Met het bezwarende feit bepaald door art. 73, zesde alinea, dpr 309/90, omwille van het aantal betrokken personen. Te Bologna op 5.4.2003."
3.3. De bestreden uitspraak houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"PROCEDURE
De Italiaanse autoriteiten hebben bij brief d.d. 7 oktober 2004 van de Minister van Justitie in Italië aan het Nederlandse Ministerie van Justitie een verzoek tot uitlevering ter vervolging van de opgeëiste persoon gedaan en daartoe stukken overgelegd.
De Minister van Justitie heeft bij brief d.d. 13 oktober 2004 het verzoek met de daarbij overgelegde stukken aan de hoofdofficier van justitie in dit arrondissement gezonden met het verzoek het uitleveringsverzoek in behandeling te nemen.
De Officier van Justitie heeft bij schriftelijke vordering d.d. 2 november 2004, ter griffie ontvangen eveneens op 2 november 2004, gevorderd dat de rechtbank het uitleveringsverzoek in behandeling zal nemen en heeft een beslissing over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verzocht."
3.4.1. De Rechtbank heeft naar aanleiding van een gevoerd verweer het volgende overwogen en beslist:
"De raadsman van de opgeëiste persoon heeft het navolgende als verweer aangevoerd:
De uiteenzetting van feiten in het verzoek tot uitlevering omschrijft onvoldoende duidelijk welke concrete gedragingen aan de opgeëiste persoon worden verweten. Er wordt in de uiteenzetting gesproken over data die niet corresponderen met de data als door de Officier van Justitie in de vordering vermeld. De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet duidelijk is voor welke feiten de uitlevering wordt verzocht.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het verzoek tot uitlevering een uiteenzetting van feiten die op voldoende feitelijke wijze de aan de opgeëiste persoon verweten handelingen omschrijft. Vorenbedoelde feiten zijn door de officier van justitie terecht overgenomen van het voorlopige hechtenisbevel van de Italiaanse rechter. Die feiten en verdenkingen zijn deugdelijk toegelicht en kunnen de uitlevering dragen. Het verweer kan niet leiden tot het niet ontvankelijk verklaren van de officier van justitie in de vordering en evenmin tot het niet toelaatbaar verklaren van de uitlevering. Het verweer wordt verworpen."
3.4.2. De vordering van de Officier van Justitie als bedoeld in art. 23 UW houdt ten aanzien van de aanduiding van de feiten het volgende in:
"1) dat hij samen met [betrokkene 1] in samenwerking met anderen zonder toestemming in Italië verdovende middelen heeft ingevoerd, te weten een hoeveelheid van 7,431 kg cocaïne (actief bestanddeel van 2970,69 gr.) te Bologna (Italië) op 19 november 2002;
2) dat hij samen met [betrokkene 1] in samenwerking met anderen, zonder toestemming op 28 november 2002 en 6 december 2002 twee maal cocaïne heeft geïmporteerd, te weten een hoeveelheid die niet exact werd vastgesteld, maar die overeenstemt met ongeveer 5 kg voor elke import, te Bologna (Italië);"
3.5. Uit hetgeen hiervoor is weergegeven volgt dat de Rechtbank het verzoek tot uitlevering aldus heeft uitgelegd dat de uitlevering van de opgeëiste persoon is verzocht ter strafvervolging ter zake van de volgende feiten:
"1) [Betrokkene 1] en [de opgeëiste persoon]
Beschuldigd van de misdrijven bepaald door de art. 110 c.p., 73, 1° en 6° alinea, 80 tweede alinea, DPR 309/90, omdat ze in samenwerking met [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5], zonder de toestemming bepaald door art. 17, in Italië verdovende middelen ingevoerd hebben, volgens tabel 1 (soort: cocaïne, voor een hoeveelheid van 7,431 kg met een actief bestanddeel van 2970,69 gr.); De in beschuldiging gestelden verkochten de cocaïne aan [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]; ze belastten een koerier (niet geïdentificeerd) met de taak de cocaïne te vervoeren, verborgen in het voertuig (mercedes nummerplaat [...]), die de koerier, bij zijn aankomst te Bologna, aan [betrokkene 3] leverde; Met het bezwarende feit bepaald door art. 80, tweede alinea, dpr 309/90, omwille van de immense hoeveelheid van de verdovende middelen; Met het bezwarende feit bepaald door art. 73, zesde alinea, dpr 309/90, omwille van het aantal betrokken personen. Te Bologna op 19.11.2002.
2) [Betrokkene 1] en [de opgeëiste persoon] Beschuldigd van de misdrijven bepaald door de art. 110 c.p., 73, 1° en 6° alinea, 80 2° alinea, DPR 309/90, omdat ze in samenwerking met [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8], zonder de toestemming bepaald door art. 17, meerdere acties met dezelfde misdadige bedoeling uitvoerden, op 28.11.2002 en op 6.12.2002, i.e. twee maal import van cocaïne, voor een hoeveelheid die niet exact werd vastgesteld, maar die overeenstemt met ongeveer 5 kg voor elke import. De in beschuldiging gestelden verkochten de cocaïne aan [betrokkene 6] en [betrokkene 7], ze vonden de koeriers (niet geïdentificeerd), die de verdovende middelen transporteerden, verborgen in het voertuig, en die ze te Bologna aan koeriers leverden; Met het bezwarende feit bepaald door art. 80, tweede alinea, dpr 309/90, omwille van de immense hoeveelheid van de verdovende middelen; Met het bezwarende feit bepaald door art. 73, zesde alinea, dpr 309/90, omwille van het aantal betrokken personen. Te Bologna op 19.11.2002."
3.6. De Rechtbank heeft ten aanzien van de dubbele strafbaarheid onder meer het volgende overwogen:
"Ook naar Nederlands recht zijn de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht bij een overeenkomstige inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar, te weten:
- op of omstreeks 19 november 2002 strafbare deelneming aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 (oud), van de Opiumwet;
- op of omstreeks 18 november 2002 (de Hoge Raad begrijpt: 28 november 2002) en 6 december 2002 strafbare deelneming aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 (oud), van de Opiumwet;
- op of omstreeks 1 februari 2003 strafbare deelneming aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 (oud), van de Opiumwet;
- op of omstreeks 19 februari 2003 strafbare deelneming aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 (oud), van de Opiumwet;
- op of omstreeks 14 maart 2003 strafbare deelneming aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 (oud), van de Opiumwet;
- op of omstreeks 23 maart 2003 strafbare deelneming aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, van de Opiumwet;
- op of omstreeks 5 april 2003 strafbare deelneming aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, van de Opiumwet."
3.7. De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
3.8. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de omschrijving van de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard het volgende in:
"VERZOEK
De uitlevering wordt verzocht met het oog op een tegen de opgeëiste persoon ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten omschreven in een tegen hem uitgevaardigd bevel tot aanhouding van rechter Dott. Rita Zaccariello te Bologna in Italië, d.d. 8 juni 2004, N. 13731/02 R.G.N.R. -N. 1541/03 R.G.G.I.P. (de Hoge Raad begrijpt: N. 5141/03 R.G.G.I.P.). Van dit originele bevel tot aanhouding is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie aan deze uitspraak gehecht, waarvan het tussen haken geplaatste gedeelte, bevattende een omschrijving van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
(...)
BESLISSING
De rechtbank:
VERKLAART TOELAATBAAR de uitlevering aan Italië van [de opgeëiste persoon], voornoemd, ter strafvervolging van de feiten omschreven in het hiervoor vermelde bevel tot aanhouding van rechter Dott. Rita Zaccariello te Bologna in Italië, d.d. 8 juni 2004, N. 13731/02 R.G.N.R. -N. 1541/03 R.G.G.I.P.
(de Hoge Raad begrijpt: N. 5141/03 R.G.G.I.P.)."
3.9. Aan de aan de Hoge Raad toegezonden uitspraak is niet een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van het bevel tot aanhouding gehecht waarvan het tussen haken geplaatste gedeelte een omschrijving bevat van de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard.
Aldus bevat de bestreden uitspraak in strijd met art. 28, derde lid, UW niet een genoegzame vermelding van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan.
3.10. Het middel is derhalve gegrond. De Hoge Raad kan het verzuim herstellen. Gelet op de feiten waarvoor de uitlevering is verzocht, zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven, dient de uitlevering niet toelaatbaar te worden verklaard voor alle zeven feiten in het hiervoor onder 3.2 weergegeven bevel tot aanhouding, doch uitsluitend voor de feiten uiteengezet onder 1) en 2) in voornoemd bevel. De Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank het verweer dat de uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard, nu de opgeëiste persoon gelet op zijn status van in Nederland gewortelde vreemdeling gelijk is te stellen met een Nederlander en de verzoekende Staat de terugkeergarantie met toepassing van de exequatur-procedure heeft uitgesloten, ten onrechte heeft verworpen.
4.2. De Rechtbank heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft tenslotte betoogd dat de uitlevering niet toelaatbaar dient te worden verklaard, nu de opgeëiste persoon, ondanks zijn Marokkaanse nationaliteit, gelet op zijn status van in Nederland gewortelde vreemdeling, is gelijk te stellen met een Nederlander. Artikel 4, eerste lid, Uitleveringswet schrijft voor dat Nederlanders niet worden uitgeleverd, tenzij aan de zogenaamde terugkeergarantie is voldaan. Italië heeft in de toepasselijke Verdragen uitgesloten dat zij garanties geeft voor de teruglevering van de opgeëiste persoon en de omzetting van de straf naar Nederlandse maatstaven. Het vorenstaande treft geen doel. Reeds omdat het aan de Minister van Justitie is om hieromtrent te beslissen, zodat de vraag of de uit te leveren personen daarvoor in aanmerking kunnen komen gelet op hun nationaliteit en verblijfsduur in Nederland niet aan de rechtbank is."
4.3. In hetgeen hiervoor onder 4.2 is weergegeven ligt als het oordeel van de Rechtbank besloten dat de beslissing over de vraag of de uitlevering van een opgeëiste persoon bij gebreke van een terugkeergarantie behoort te worden geweigerd, omdat hij is te beschouwen als een in Nederland geïntegreerde vreemdeling in de zin van de Nederlandse verklaring bij art. 6 EUV, terwijl ook overigens aan de in die verklaring genoemde vereisten is voldaan, niet toekomt aan de rechter die over de toelaatbaarheid van de uitlevering beslist. Dat oordeel is juist. Bedoelde beslissing is voorbehouden aan de Minister van Justitie. De Rechtbank heeft het gevoerde verweer derhalve terecht verworpen, zodat het middel faalt.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voorzover daarin de omschrijving van de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard, ontbreekt;
Verklaart de uitlevering toelaatbaar voor de hiervoor onder 3.5 vermelde feiten;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 juni 2005.