Hoge Raad, 21-04-2006, AT3051, 41033
Hoge Raad, 21-04-2006, AT3051, 41033
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 april 2006
- Datum publicatie
- 21 april 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AT3051
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AT3051
- Zaaknummer
- 41033
Inhoudsindicatie
Ambtshalve verleende vermindering. Geen bezwaar mogelijk.
Uitspraak
Nr. 41.033
21 april 2006
Za
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2004, nr. 03/04040, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende het beroep van belanghebbende inzake de haar voor het jaar 1996 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag blijkens een kennisgeving, gedateerd 9 oktober 2001, ambtshalve door de Inspecteur is verminderd.
Het daartegen door belanghebbende bij brief van 9 november 2001 gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij brief van 17 oktober 2003 afgewezen.
Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij uitspraak van 26 januari 2004 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
Het Hof heeft bij zijn in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt hiervan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 februari 2005 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof op verzet, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof op beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in haar bezwaar.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de klachten en ambtshalve
3.1. Het Hof heeft geoordeeld: dat de kennisgeving van de Inspecteur van 9 oktober 2001 betrekking heeft op een ambtshalve verleende vermindering van de aanslag voor het jaar 1996; dat tegen een zodanige kennisgeving geen rechtsmiddelen openstaan, met name niet het middel van indiening van een bezwaarschrift; dat belanghebbendes brief van 9 november 2001, gericht aan de Inspecteur dan ook geen bezwaarschrift in de zin van de wettelijke bepalingen is, zodat de beslissing van de Inspecteur gegeven in de brief van 17 oktober 2003 niet valt aan te merken als een voor beroep vatbare beslissing op een bezwaarschrift.
3.2. Voorzover de klachten tegen deze oordelen zijn gericht, treffen zij doel. Nu belanghebbende de brief van de Inspecteur van 17 oktober 2003 klaarblijkelijk als uitspraak op het door haar ingediende bezwaarschrift van 9 november 2001 heeft opgevat - en de inhoud van die brief geen andere gevolgtrekking toelaat dan dat belanghebbende dat redelijkerwijs heeft kunnen en mogen doen - diende het Hof, nu het kennelijk geen andere grond voor niet-ontvankelijkheid aanwezig achtte, belanghebbende in haar beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur te ontvangen. Daaraan doet niet af dat tegen een ambtshalve verleende vermindering van een aanslag, zoals het Hof met juistheid heeft overwogen, niet het rechtsmiddel van bezwaar openstaat.
3.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Een ambtshalve verleende vermindering van een aanslag is niet een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 23, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst tot en met 2004), omdat niet ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar daartegen openstaat; met betrekking tot zodanige beslissing zou slechts een vordering bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingesteld. Nu derhalve tegen de kennisgeving van de Inspecteur van 9 oktober 2001 geen bezwaar openstond, had hij bij zijn uitspraak van 17 oktober 2003 belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Nu het beroep van belanghebbende tegen die uitspraak tot niets anders kan leiden dan tot een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, zal de Hoge Raad - om redenen van proceseconomie: met voorbijgaan aan het bepaalde in artikel 8:55, lid 7, slot, van de Algemene wet bestuursrecht - het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Inspecteur vernietigen, en, doende wat de Inspecteur had behoren te doen, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verklaart het verzet gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 102, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 31, derhalve in totaal € 133.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2006.