Home

Hoge Raad, 17-02-2006, AT4931, 40994

Hoge Raad, 17-02-2006, AT4931, 40994

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 februari 2006
Datum publicatie
17 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AT4931
Formele relaties
Zaaknummer
40994
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 32

Inhoudsindicatie

Art. 32, lid 1, onder 10, Successiewet 1956. Vallen STRIPS onder de vrijstelling van nog niet vorderbare termijnen van rente?

Uitspraak

Nr. 40.994

17 februari 2006

AZ

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 maart 2004, nr. 02/01383, betreffende na te melden aan X1 te Z, X2 te Z en X3 te Z opgelegde aanslagen in het recht van successie.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan elk van de belanghebbenden is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van A, overleden op 22 juni 1996, een aanslag in het recht van successie opgelegd.

De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen deze, op één aanslagbiljet verenigde, aanslagen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

De Inspecteur heeft vervolgens een aangepaste uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij hij elk van de aanslagen heeft verminderd tot een aanslag naar een verkrijging van ƒ 181.147.

Belanghebbenden zijn tegen de uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, belanghebbenden alsnog ontvankelijk verklaard in het bezwaar en de aanslag van ieder van de belanghebbenden verminderd tot een aanslag naar een verkrijging van ƒ 10.562. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbenden hebben een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 22 maart 2005 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van het Hof behoudens voorzover het Hof de eerste uitspraak op bezwaar heeft vernietigd en belanghebbenden alsnog ontvankelijk heeft verklaard in het bezwaar en behoudens voorzover het Hof de tweede uitspraak op bezwaar heeft vernietigd, en tot ongegrondverklaring van het bezwaar van belanghebbenden.

Belanghebbenden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Voor het Hof was primair in geschil of de vrijstelling van artikel 32, lid 1, onder 10, van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet), van toepassing is op de erfrechtelijke verkrijging van zogenoemde STRIPS. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Daartegen keert zich het middel.

3.2. Het middel betoogt dat de vrijstelling van artikel 32, lid 1, onder 10, van de Wet niet van toepassing is nu van het termijnsgewijs genieten van lopende rentebedragen in het onderhavige geval geen sprake is. Anders dan belanghebbenden stellen, is dit betoog niet in strijd met het standpunt van de Inspecteur voor het Hof.

3.3. Gelet op de in onderdeel 5.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven wetsgeschiedenis zijn onder nog niet vorderbare termijnen van renten als bedoeld in artikel 32, lid 1, onder 10, van de Wet slechts te begrijpen "renten welke afkomen van door een erflater nagelaten vermogensbestanddelen". In het onderhavige geval heeft de erflater zogenoemde STRIPS nagelaten, welke rentecoupons van obligaties belichamen, die zijn afgesplitst van de desbetreffende obligaties. Deze STRIPS belichamen niet renten als zo-even bedoeld, die voortkomen uit eveneens van de nalatenschap deel uitmakende vermogensbestanddelen. Daar komt nog bij dat de onderhavige STRIPS niet 'termijnsgewijs - dat wil zeggen over terugkerende perioden - worden genoten' (vgl. HR 30 januari 1974, nr. 17226, BNB 1975/27). Derhalve zijn de STRIPS niet termijnen van renten in de zin van artikel 32, lid 1, onder 10, van de Wet. Deze uitleg is ook in zoverre in overeenstemming met tekst en strekking van die bepaling, dat de daarin opgenomen vrijstelling betrekking heeft op termijnen van renten (en van uitkeringen en van bezoldigingen) als termijnen van inkomsten. Door de afsplitsing van de rentetermijnen tot afzonderlijk verhandelbare effecten hebben de - in STRIPS belichaamde - rentetermijnen in het vermogen van de erflater echter niet meer het karakter van (periodiek genoten) inkomsten uit een vermogensrecht maar dat van een renteloze vordering, welke op termijn zal worden voldaan. Het middel slaagt in zoverre en behoeft voor het overige geen behandeling.

3.4. Op grond van het hiervoor onder 3.3 overwogene kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.5. Nu de primair voor het Hof in geschil zijnde vraag ontkennend is beantwoord, komt het subsidiaire geschilpunt voor het Hof, waar het Hof niet aan toekwam, alsnog aan de orde. Dat geschilpunt betreft de vraag of belanghebbenden in het onderhavige geval een beroep kunnen doen op de Mededeling van de Staatssecretaris van Financiën van 12 juli 1993, nr. DB93/2367M, V-N 1993, blz. 2603, punt 7. Nu deze Mededeling, voorzover betrekking hebbende op particulieren, enkel ziet op de behandeling van STRIPS in de inkomstenbelasting, kunnen belanghebbenden zich daarop voor de heffing van het onderhavige recht van successie niet beroepen.

3.6. In overeenstemming met het hiervoor onder 3.3 en 3.5 overwogene heeft de Inspecteur in zijn tweede uitspraak op bezwaar (die door het Hof op juiste - formele - gronden is vernietigd) de aanslagen vastgesteld naar een verkrijging van telkens ƒ 181.147. Nu de Wet geen ruimte biedt voor een vrijstelling van het verkregene naar de mate waarin de STRIPS op de datum van de erfrechtelijke verkrijging in waarde waren gestegen sedert de aankoop daarvan door de erflater, is voor een verdere vermindering van die aanslagen geen plaats.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens voorzover het Hof de uitspraken op bezwaar heeft vernietigd en belanghebbenden alsnog ontvankelijk heeft verklaard in het bezwaar, en behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

verklaart het bezwaar van belanghebbenden gegrond, en

vermindert elk van de aanslagen tot een aanslag naar een verkrijging van ƒ 181.147.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis, en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2006.