Home

Hoge Raad, 09-05-2006, AV0316, 01137/05

Hoge Raad, 09-05-2006, AV0316, 01137/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 mei 2006
Datum publicatie
9 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV0316
Formele relaties
Zaaknummer
01137/05
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 342

Inhoudsindicatie

Het middel, dat op het standpunt berust dat de bewezenverklaarde bedreiging slechts steunt op een politie-pv (inhoudende een verklaring van het slachtoffer), mist feitelijke grondslag.

Uitspraak

9 mei 2006

Strafkamer

nr. 01137/05

SG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 7 maart 2005, nummer 21/000885-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 2 februari 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 3. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "mishandeling, meermalen gepleegd" en 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.

1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Lelystad, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 2 uitsluitend op de verklaring van één getuige steunt.

4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:

"hij op 26 mei 2003 te Nieuwegein [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een aardappelschilmesje in zijn hand op die [slachtoffer] afgelopen, en daarbij tegen die [slachtoffer] gezegd/geroepen de woorden "Ik ga je steken, ik ga je steken, nu kan je niets he"."

4.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:

"Ik woon aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik doe aangifte terzake mishandeling en bedreiging. Ik doe aangifte tegen mijn echtgenoot, waarmee ik samen woon. Op veertien juni 2002 ben ik getrouwd met [verdachte]."

b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:

"Ik wil verder ingaan op mijn eerder gedane aangifte tegen mijn echtgenoot [verdachte]. Eind februari 2003 ben ik voor de eerste keer geslagen. Ineens kreeg ik een klap met de vlakke hand in mijn gezicht. Ik voelde toen ook pijn in mijn gezicht. Na de eerste klap is het vaker gebeurd dat [verdachte] mij sloeg. Als [verdachte] mij sloeg dan was dat altijd met de vlakke hand. Hij sloeg mij dan hard in mijn gezicht of achter op mijn hoofd. Af en toe kneep hij mij ook in mijn armen. Op 18 mei 2003 heeft [verdachte] mij heel veel pijn gedaan. [Verdachte] gaf mij een paar klappen met de vlakke hand in mijn gezicht. Toen ik halverwege de trap was, zag ik dat [verdachte] de trap af kwam lopen. Hij pakte mij met beide handen om mijn keel. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij naar beneden sleurde. Op 26 mei (het hof begrijpt: 26 mei 2003) was er weer een ruzie. [Verdachte] heeft mij toen meerdere malen met de vlakke hand in het gezicht geslagen. Toen [verdachte] terug kwam, zag ik dat hij in zijn rechterhand een aardappelschilmes vast hield. Hij zwaaide met dat mes voor mijn gezicht en kwam steeds dichterbij. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: "Ik ga je steken, ik ga je steken, nu kan je niets he". Ik moest achteruit lopen, omdat [verdachte] op mij af bleef lopen met het mes. Hij heeft mij toen een harde duw gegeven waardoor ik ben gevallen tegen het bed. Ik kwam hard tegen de punt van het bed aan met mijn rechterzij. Ik voelde veel pijn. Ik heb later gezien dat ik een hele rode striem had op mijn rechterzij, van ongeveer 8 centimeter lang. Op 2 juni 2003 was het weer raak. [Verdachte] haalde ineens uit met zijn rechterkant en begon mij weer te slaan. Hij heeft mij meerdere malen op de achterkant van mijn hoofd geslagen. Ik voelde een hevige pijn."

c. een bijlage bij een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende een medische verklaring van 10 juni 2003, inhoudende:

"Medische informatie betreffende [slachtoffer].

Uitwendig waargenomen letsel: litteken re (het hof begrijpt: rechter) flank, minimale zwelling achter rechter oor."

d. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als relaas van verbalisant H.W.E. Geerts:

"Op 27 mei 2003 kwam [slachtoffer] aan het bureau van politie te Nieuwegein. Zij had een gesprek met opsporingsambtenaar P.G.M.A. van Dijk. Tegen hem vertelde zij dat zij op 26 mei 2003 door haar man met een mes was bedreigd."

4.4. Het middel, dat op het standpunt berust dat de bewezenverklaring van feit 2 slechts steunt op het hiervoor onder d. weergegeven bewijsmiddel, mist feitelijke grondslag.

4.5. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 mei 2006.