Home

Hoge Raad, 13-06-2006, AV5020, 02296/05 P

Hoge Raad, 13-06-2006, AV5020, 02296/05 P

Inhoudsindicatie

Ontnemingszaak; appèltermijn; verhouding art. 511e.2 tot 408 Sv. Art. 511e.2 Sv bepaalt o.m. dat indien de dag van de uitspraak op de terechtzitting wordt bepaald maar betrokkene niet aanwezig is, deze aan hem wordt betekend. Dit voorschrift strekt ertoe te voorkomen dat betrokkene onkundig zou kunnen blijven van de dag waarop de voor hem voor het aanwenden van een rechtsmiddel openstaande termijn ingaat, waardoor hij in zijn belang wordt geschaad, indien hij buiten zijn schuld eerst na verloop van die termijn het voor hem openstaande rechtsmiddel aanwendt (HR NJ 2003, 5). Art. 408 Sv is in art. 511g.2 Sv in de ontnemingsprocedure van overeenkomstige toepassing verklaard. Art. 408.1 Sv veronderstelt de toepasselijkheid van de in art. 345 Sv vervatte voorschriften dat de uitspraak plaatsvindt binnen 14 dagen na sluiting van het onderzoek en dat de datum van die uitspraak ter terechtzitting wordt bepaald. Die voorschriften zijn evenwel in art. 511e.1.b Sv voor de ontnemingsprocedure buiten toepassing verklaard. In verband daarmee is in art. 511e.2 Sv voorzien in betekening van een kennisgeving van de datum van de uitspraak in het daar bedoelde geval. Die betekening dient te geschieden (i) indien de dag van de uitspraak op de dag van de terechtzitting wordt bepaald, maar betrokkene niet aanwezig is, en (ii) indien die dag niet op de dag van de terechtzitting wordt bepaald, ongeacht of betrokkene al dan niet op de terechtzitting aanwezig is. Gelet op het belang dat art. 511e.2 Sv beoogt te dienen brengt redelijke wetstoepassing mee dat ingeval betekening van zodanige kennisgeving is vereist, art. 408.1 Sv geen toepassing vindt en het volgende heeft te gelden. Indien genoemde kennisgeving in persoon aan betrokkene is betekend of deze op andere wijze tevoren bekend is met de datum van de uitspraak moet appèl worden ingesteld binnen 14 dagen na de einduitspraak. Buiten die gevallen moet appèl worden ingesteld binnen 14 dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak betrokkene bekend is. Nu i.c. betrokkene niet aanwezig was ter terechtzitting waarop de uitspraak is bepaald, diende ex art. 511e.2 Sv een kennisgeving van die dag te worden betekend. Dat brengt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen mee mee dat art. 408.1 Sv geen toepassing vindt, zodat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene binnen 14 dagen na de uitspraak appèl had moeten instellen op de grond dat hij tevoren op de hoogte was van de dag van de terechtzitting. In aanmerking genomen dat uit de stukken niet kan volgen dat een kennisgeving als vorenbedoeld aan betrokkene in persoon is betekend, had het hof ter bepaling van de aanvang van de beroepstermijn moeten onderzoeken of betrokkene tevoren op de hoogte was van de dag van de uitspraak en, zo dat niet het geval was, of en zo ja wanneer zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeide dat de einduitspraak hem bekend was.

Uitspraak

13 juni 2006

Strafkamer

nr. 02296/05 P

ABG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 november 2004, nummer 22/002040-03, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:

[betrokkene], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring "Noordsingel" te Rotterdam.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben mr. J.J.A.P. van Breukelen en mr. A.M. Seebregts, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv berustende beslissing als aan de Hoge Raad gepast voorkomt.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. In het middel wordt erover geklaagd dat het Hof ten onrechte ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep doorslaggevend heeft geacht dat de betrokkene tevoren bekend was met de datum van de terechtzitting in eerste aanleg.

3.2. De stukken van het geding houden wat betreft de procesgang, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

(i) blijkens de akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de oproeping van de betrokkene om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg op 18 februari 2003 - is op 14 januari 2003 tevergeefs geprobeerd om de oproeping uit te reiken op het GBA-adres van de betrokkene. Het origineel van dat stuk is daarna op 29 januari 2003 als gewone brief naar dat adres gezonden. Uit een aan de genoemde akte gehecht GBA-overzicht volgt dat de betrokkene op 28 januari 2003

niet gedetineerd was en vanaf 13 december 2002 ingeschreven stond op het GBA-adres waarnaar de oproeping is verzonden;

(ii) bij brief van 15 januari 2003 is een afschrift van de oproeping verzonden aan de raadsman van betrokkene, mr. S.L.J. Swart;

(iii) ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 februari 2003 is noch de betrokkene, noch zijn raadsman verschenen en heeft de Rechtbank verstek verleend tegen de betrokkene. Ter terechtzitting heeft de Rechtbank bepaald dat de uitspraak zal plaatsvinden op 18 maart 2003;

(iv) namens de betrokkene is op 4 april 2003 hoger beroep ingesteld. Een akte van uitreiking - gehecht aan de mededeling uitspraak inzake de ontnemingszaak tegen de betrokkene - houdt in dat op 7 april 2003 de mededeling in persoon is uitgereikt aan de betrokkene.

3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:

"De veroordeelde legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende -zakelijk weergegeven-:

Ik ben niet aanwezig geweest ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 februari 2003. Ik was gedetineerd, ik zat een straf uit in de Boschpoort. Ik was wel op de hoogte van de terechtzitting, maar er was geen vervoer voor mij geregeld. Ik heb nog gevraagd waarom ze mij niet kwamen halen. Mr Swart heeft mij verteld dat hij niet is opgeroepen voor de terechtzitting van 18 februari 2003. Ik weet niet meer of ik van mijn moeder of van mijn raadsman de datum van de uitspraak heb gehoord. U houdt mij voor dat de mededeling van de datum van de uitspraak op 12 maart 2003 aan mijn moeder is uitgereikt, die door mij was gemachtigd om die brief in ontvangst te nemen. Ik verklaar hierover dat als mijn moeder post voor mij ophaalt, zij niet begrijpt waarvoor dat is. Zij wist niet dat het om de datum van de uitspraak ging. Ik heb geen bericht gehad van de uitspraakdatum. U vraagt mij waarom ik niet binnen veertien dagen na de zitting van 18 februari 2003 heb geïnformeerd naar het verloop van de zitting. Ik verklaar hierover dat ik heb geïnformeerd.

Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede dat de veroordeelde naar het oordeel van het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, daar hij ter terechtzitting in hoger beroep van heden heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de terechtzitting in eerste aanleg van 18 februari 2003. Het openbaar ministerie is van oordeel dat de veroordeelde - gelet op het bepaalde in artikel 511g, tweede lid, in verbinding met artikel 408, eerste lid onder c, van het Wetboek van Strafvordering - derhalve binnen veertien dagen na de op 18 maart 2003 gegeven beslissing in hoger beroep had moeten komen.

Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter deelt de raadsman van de veroordeelde mede - zakelijk weergegeven -:

Mijn cliënt is niet uitgenodigd voor de uitspraak van 18 maart 2003. De mededeling van de datum van de uitspraak is ondeugdelijk betekend. Namens mijn cliënt is op 4 april 2003 hoger beroep ingesteld, nadat hij tijdens een raadkamerzitting door de rechter op de hoogte was gesteld van de uitspraak. Derhalve bepleit de verdediging dat de veroordeelde tijdig hoger beroep heeft ingesteld en dat hij daarin ontvankelijk dient te worden verklaard."

3.4. Het bestreden arrest houdt, voorzover hier van belang, in:

"Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de veroordeelde verklaard dat hij tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg van 18 februari 2003, op welke terechtzitting de uitspraak is bepaald op 18 maart 2003 te 13.15 uur.

Gelet op het bepaalde in artikel 511g, tweede lid, in verbinding met artikel 408, eerste lid onder c, van het Wetboek van Strafvordering had de veroordeelde derhalve binnen veertien dagen na de op 18 maart 2003 gegeven beslissing in hoger beroep moeten komen. Namens de veroordeelde is echter eerst op 4 april 2003 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."

3.5.1. Titel IIIb van het vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering heeft betrekking op de strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Van die titel zijn de art. 511e Sv en 511g Sv van belang voor de beoordeling van het middel. Deze luiden, voorzover hier van belang:

- Art. 511e Sv:

"1. Op de beraadslaging en de uitspraak zijn de bepalingen van de vierde afdeling van Titel VI van het tweede Boek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat

a. (...)

b. de rechtbank niet gebonden is aan het voorschrift van artikel 345 betreffende de termijn waarbinnen uitspraak dient te worden gedaan.

2. Indien de dag der uitspraak niet ter terechtzitting aan degene op wie de vordering betrekking heeft is medegedeeld, wordt hem daarvan, (...) zodra die dag is bepaald, een kennisgeving betekend.

3. (...)."

- Art. 511g Sv:

"1. Tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld.

2. Titel II van het derde Boek is van overeenkom-stige toepassing, met dien verstande dat:

a. de zaak in hoger beroep aanhangig wordt gemaakt door een oproeping van de advocaat-generaal aan de verdachte of veroordeelde betekend;

b. de behandeling van de vordering waarvan beroep is ingesteld voorafgegaan kan worden door een schriftelijke voorbereiding op de wijze als door het gerechtshof te bepalen;

(...)"

3.5.2. Van Titel II van het derde Boek is art. 408 Sv hier van belang. Dat artikel luidt:

"1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:

a. de dagvaarding om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;

b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;

c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.

2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.

3. Indien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting niet in persoon is gedaan of betekend, dan is de termijn bedoeld in het tweede lid van toepassing, tenzij

a. de verdachte op de nadere terechtzitting is verschenen of

b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.

Indien een van deze twee uitzonderingen zich voordoet, is de termijn genoemd in de aanhef van het eerste lid van toepassing."

3.6. Het tweede lid van art. 511e Sv bepaalt onder meer dat indien de dag van de uitspraak op de terechtzitting wordt bepaald maar de betrokkene dan niet aanwezig is, de kennisgeving van die dag aan hem wordt betekend. Het voorschrift van art. 511e, tweede lid, Sv strekt ertoe te voorkomen dat de betrokkene onkundig zou kunnen blijven van de dag waarop de voor hem voor het aanwenden van een rechtsmiddel openstaande termijn ingaat, waardoor hij in zijn belang wordt geschaad, indien hij buiten zijn schuld eerst na verloop van die termijn het voor hem openstaande rechtsmiddel aanwendt (vgl. HR 24 september 2002, NJ 2003, 5).

3.7. Het middel stelt de vraag aan de orde hoe art. 511e, tweede lid, Sv zich verhoudt tot art. 408 Sv, welke bepaling in art. 511g, tweede lid, Sv in de ontnemingsprocedure van overeenkomstige toepassing is verklaard.

Art. 408, eerste lid, Sv veronderstelt de toepasselijkheid van de in art 345 Sv vervatte voorschriften dat de uitspraak plaatsvindt binnen veertien dagen na sluiting van het onderzoek en dat de datum van die uitspraak ter terechtzitting wordt bepaald. Die voorschriften zijn evenwel in art. 511e, eerste lid onder b, Sv voor de ontnemingsprocedure buiten toepassing verklaard. In verband daarmee is in art. 511e, tweede lid, Sv voorzien in betekening van een kennisgeving van de datum van de uitspraak in het daar bedoelde geval. Die betekening dient te geschieden (i) indien de dag van de uitspraak op de dag van de terechtzitting wordt bepaald, maar de betrokkene dan niet aanwezig is, en (ii) indien die dag niet op de dag van de terechtzitting wordt bepaald ongeacht of de betrokkene al dan niet op de terechtzitting aanwezig is.

Gelet op het belang dat art. 511e, tweede lid, Sr beoogt te beschermen, brengt redelijke wetstoepassing mee dat ingeval betekening van zodanige kennisgeving is vereist, art. 408, eerste lid, Sv geen toepassing vindt en het volgende heeft te gelden. Indien genoemde kennisgeving in persoon aan de betrokkene is betekend of deze op andere wijze tevoren bekend is met de datum van de uitspraak moet hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak. Buiten die gevallen moet hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de betrokkene bekend is.

3.8. Nu de betrokkene niet aanwezig was ter terechtzitting waarop de uitspraak is bepaald, diende ingevolge art. 511e, tweede lid, Sv een kennisgeving van de dag van de uitspraak te worden betekend. Dat brengt gelet op hetgeen hiervoor onder 3.7 is overwogen mee dat art. 408, eerste lid, Sv geen toepassing vindt, zodat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de betrokkene binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep had moeten instellen op de grond dat hij tevoren op de hoogte was van de dag van de terechtzitting.

In aanmerking genomen dat uit de stukken niet kan volgen dat een kennisgeving als vorenbedoeld aan de betrokkene in persoon is betekend, had het Hof ter bepaling van de aanvang van de beroepstermijn moeten onderzoeken of de betrokkene tevoren op de hoogte was van de dag van de uitspraak en, zo dat niet het geval was, of en zo ja wanneer zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeide dat de einduitspraak hem bekend was.

3.9. Het middel is terecht voorgesteld.

4. Beoordeling van het derde middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.

4.2. De betrokkene heeft op 25 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 12 augustus 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen zal in geval van een aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting die overschrijding daarbij dienen te betrekken.

5. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 juni 2006.

Mr. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.