Home

Hoge Raad, 16-06-2006, AV6967, C05/062HR

Hoge Raad, 16-06-2006, AV6967, C05/062HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 juni 2006
Datum publicatie
16 juni 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV6967
Formele relaties
Zaaknummer
C05/062HR
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81

Inhoudsindicatie

Onrechtmatige overheidsdaad. Geschil tussen een ex-verdachte en de Staat na diens vrijspraak over de vergoeding van schade geleden ten gevolge van de strafvervolging en van de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen; onschuldpresumptie (81 RO).

Uitspraak

16 juni 2006

Eerste Kamer

Nr. C05/062HR

JMH/RM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [Eiser 1],

2. [Eiseres 2],

beiden wonende te [woonplaats],

EISERS tot cassatie,

advocaat: mr. K.A. Weski,

t e g e n

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),

gevestigd te 's-Gravenhage,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser 1] en zijn dochter - hebben bij exploot van 13 juli 1999 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en na vermindering van eis bij conclusie van repliek gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen tot:

1. betaling aan [eiser 1] tegen bewijs van kwijting een bedrag van ƒ 1.975.055,30, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 augustus 1998 tot aan die der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;

2. betaling aan de dochter tegen bewijs van kwijting een bedrag van ƒ 9.760,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 augustus 1998 tot aan die der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren,

vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van ƒ 7.000,-- en met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.

De Staat heeft de vorderingen bestreden.

De rechtbank heeft bij vonnis van 11 juli 2001 de vordering van [eiser 1] afgewezen en de vordering van de dochter toegewezen tot een bedrag van ƒ 3.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente.

Tegen het vonnis hebben [eiser 1] en de dochter hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Daarbij hebben zij hun eis gewijzigd en gevorderd:

1. voor recht te verklaren dat de Staat onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door in 1994 een strafrechtelijke vervolging tegen [eiser 1] in te stellen en door jegens [eiser 1] en de dochter strafrechtelijke dwangmiddelen (huiszoeking en inbeslagneming) toe te passen;

2. de Staat te veroordelen tot vergoeding van de door hen geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met wettelijke rente.

De Staat heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, voor zover daarbij de vordering van de dochter gedeeltelijk is toegewezen.

Bij arrest van 11 november 2004 heeft het hof in het principaal en in het incidenteel appel het bestreden vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de Staat veroordeeld om aan de dochter een schadevergoeding van € 750,-- te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente, de dochter veroordeeld aan de Staat € 1.361,34 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige de vorderingen afgewezen met veroordeling van [eiser 1] en de dochter in de proceskosten.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser 1] en de dochter beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser 1] en de dochter in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 16 juni 2006.