Home

Hoge Raad, 20-06-2006, AV7266, 02463/05

Hoge Raad, 20-06-2006, AV7266, 02463/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 juni 2006
Datum publicatie
20 juni 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV7266
Formele relaties
Zaaknummer
02463/05
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 141

Inhoudsindicatie

Zaak Anja Joos. Van het “in vereniging” plegen van geweld ex art. 141 Sr is sprake indien betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die “in vereniging” geweld pleegt (HR LJN AL6209). Het is i.c. niet de enkele omstandigheid geweest dat verdachte in de groep aanwezig was en aldus de groep getalsmatig versterkte welke het hof voldoende heeft geacht om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vorenbedoelde zin “in vereniging”openlijk geweld heeft gepleegd. ’s Hofs oordeel houdt tevens in dat verdachte en de anderen ieder voor zich hebben besloten de confrontatie te zoeken, hetgeen het hof daaruit heeft afgeleid dat de groep, waarvan verdachte deel uitmaakte, ook nog nadat was geconstateerd dat het slachtoffer geen diefstal had gepleegd naar haar bleef joelen en schreeuwen, dat tussen de groep en het slachtoffer vervolgens met stoelen naar elkaar is geslagen, waarbij ook verdachte een stoel heeft gehanteerd, dat de groep intussen in homogeen verband naar het slachtoffer is opgedrongen en haar heeft ingesloten, en dat door iemand uit de groep voor ieder zichtbaar tegen het slachtoffer is getrapt terwijl zij op de grond lag, een en ander zonder dat verdachte zich op enig moment van de gebeurtenissen heeft gedistantieerd. Het hof heeft daaruit kunnen afleiden dat verdachte

Uitspraak

20 juni 2006

Strafkamer

nr. 02463/05

IV/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 november 2004, nummer 23/001933-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 26 maart 2004 - de verdachte ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door bewezen te verklaren dat de verdachte "in vereniging" geweld heeft gepleegd.

3.2. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 6 oktober 2003 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, het Gerard Douplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het gooien van een stoel in de richting van die [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders, door het achtervolgen van die [slachtoffer] en het schreeuwen, schelden, joelen en insluiten van die [slachtoffer] de gewelddadige hande-lingen heeft/hebben ondersteund."

3.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als de verklaring van [medeverdachte 1]:

"Ik ben parttime werkzaam bij Dirk van den Broek, gevestigd op het Marie Heinekenplein (het hof begrijpt: te Amsterdam). Op 6 oktober 2003 stond ik, buiten mijn werktijden, in de winkel. Op een gegeven moment zag ik een vrouw (het hof begrijpt:

[slachtoffer]) naar buiten rennen en via de passage in de richting van het Gerard Douplein gaan. Ik zag dat de vrouw een plastic tasje van Dirk van den Broek bij zich had en dat daar iets in zat. Ik dacht dat zij iets gestolen had en heb via de intercom omgeroepen dat er personeel moest komen. [Medeverdachte 2] kwam aangerend. Ik vertelde hem dat ik dacht dat de vrouw iets gestolen had. Ik zei tegen [medeverdachte 2]: "Kom, we gaan er achteraan". [Medeverdachte 2] stemde daarmee in en wij renden achter de vrouw aan. Wij renden achter de vrouw aan via de Eerste van der Helststraat in de richting van het Gerard Douplein. Ik keek achterom en zag dat [medeverdachte 3] (het hof begrijpt en leest telkens: [medeverdachte 3]) en vier andere jongens ook aan het rennen waren.

Op de hoek van het Gerard Douplein en de Eerste van der Helststraat hadden wij de vrouw ingehaald. Zij stopte met rennen. De groep met [medeverdachte 3] stond ongeveer 5 meter bij ons vandaan stil. Ik hoorde de vrouw direct zeggen dat zij niets gestolen had. [Medeverdachte 2] vroeg of wij in haar tas mochten kijken. De vrouw liet dit toe. Zij hield de tas voor ons open. Ik zei tegen [medeverdachte 2]: "Laat maar, we gaan terug".

Ik hoorde de vrouw roepen: "Kutmarokkanen, ik ben niet bang voor jullie, jullie krijgen mij niet klein". Hierop hoorde ik iemand, ik denk uit de groep van [medeverdachte 3], zeggen: "Wat Kutmarokkanen?"

Ik zag dat er een terrasstoel uit de richting van de groep van [medeverdachte 3] kwam en door de lucht vloog in de richting van de vrouw. De stoel raakte de vrouw niet, maar kwam voor haar op de grond terecht. De vrouw pakte de stoel en liep daarmee in de richting van de groep. Zij bracht de stoel boven haar hoofd, bewoog in de richting van de groep en maakte een slaande beweging. Een van de jongens pakte daarop een stoel en maakte een zelfde beweging. Ze hadden alle twee een stoel boven hun hoofd en sloegen deze tegen elkaar aan. Ik zag dat de vrouw toen op de grond viel."

b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:

"[Medeverdachte 2] en ik zijn achter de vrouw aangerend. Ik heb (het hof begrijpt: op het Gerard Douplein) [medeverdachte 4] bij het groepje Marokkaanse jongens zien staan. [Medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] droegen werkkleding van Dirk van den Broek. Ik had geen kleding van de winkel aan."

c. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:

"Gisterenavond (het hof begrijpt: 6 oktober 2003) was ik tussen 20.00 en 21.00 uur in de winkel van Dirk van den Broek (het hof begrijpt: gevestigd aan het Marie Heinekenplein te Amsterdam) aan het werken. Ik werd geroepen en mij werd verteld dat een vrouw iets had gestolen. We liepen richting uitgang aan de zijde van de Eerste van der Helststraat en zagen de vrouw daar lopen in de richting van het Gerard Douplein. Toen we bij haar waren, vroeg ik haar of ik in haar tas mocht kijken. Zij liet ons in haar tas kijken en liet haar bon zien. Ze had een blik bier gekocht in Dirk III. Ze had dus niets gestolen. Toen we klaar waren werd ze kwaad en ging schelden. Een groep Marokkaanse jongens liep tegen de vrouw te schreeuwen."

d. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:

"[Medeverdachte 1] was in de winkel (het hof begrijpt: van Dirk van den Broek op 6 oktober 2003). [Medeverdachte 1] was vrij. Hij riep mij. Ik ben naar [medeverdachte 1] toegegaan. Hij vertelde mij dat een vrouw wat had gestolen. [Medeverdachte 1] liet mij de vrouw zien, die inmiddels buiten in de Eerste van der Helststraat liep. [Medeverdachte 1] en ik zijn achter de vrouw aangerend. [Medeverdachte 4] kwam later aanrennen. Op de hoek van het Gerard Douplein voor het café sprak ik de vrouw aan. Tijdens het aanspreken zie ik dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] er ook bij staan. [Medeverdachte 3] stond samen met 5 tot 6 jongens. Op het moment dat ik de vrouw aanspreek staan er ongeveer 10 jongens.

Ik ken [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. De andere jongens zijn vrienden van [medeverdachte 3]. Nadat ik de vrouw had aangesproken, opende zij zelf haar tas en liet zij een bonnetje zien. Toen bleek dat zij geen goederen had gestolen. Zij had een bierblikje van het merk Best. Zij had dit bij Dirk III gekocht. Toen ik haar bedankt had, liep de vrouw een stukje weg en begon ons toen uit te schelden. Zij schreeuwde: "Klootzakken, vuile kutmarokkanen". Één van de jongens gooide een terrasstoel naar haar toe. De stoel raakte haar niet. De vrouw pakte dezelfde stoel op. Ik hoorde dat de jongens van de groep terug begonnen te schelden. De jongen, met de bijnaam [medeverdachte 5], loopt vanuit de groep naar de vrouw. Ik zag dat hij haar begon te schoppen. Ik zag dat het schoppen achter elkaar was. Ik stond op dat moment op ongeveer 4 meter van de vrouw en [medeverdachte 5] af en ik had goed zicht. [medeverdachte 3], [medeverdachte 6], [medeverdachte 8], [medeverdachte 7] en [verdachte] stonden erbij. [Medeverdachte 5] stopte met schoppen. Vervolgens zag ik dat de groep jongens renden. [Medeverdachte 8] wordt ook wel [medeverdachte 8] genoemd. [Medeverdachte 7] is [medeverdachte 7]. De achternaam van [verdachte] is [...]. Er is maar één persoon geweest die geschopt heeft."

e. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als de verklaring van [medeverdachte 2]:

"Nadat de vrouw het bonnetje had getoond, verontschuldigde ik mij. Ik bedankte haar voor de medewerking en toen ging ze weg. Ik zag dat ze boos was. Ik ben haar achterna gelopen om nogmaals mijn excuses aan te bieden. Ik hoorde dat ze begon te schelden. Ik zag dat er over mij heen een terrasstoel vloog in de richting van de vrouw. De stoel werd van achter mij gegooid. De stoel viel bij de vrouw neer. Ze pakte de stoel op en liep ermee in mijn richting. Omdat ik geen stoel tegen mij aan gegooid wilde hebben, liep ik naar achteren. Ik zag dat [medeverdachte 4] bij mij stond. [Medeverdachte 1] zat een stukje verder op een fiets. Vanaf het moment dat ik de vrouw aansprak zat [medeverdachte 1] daar al. Ik had zelf ook het idee dat ik het wel met de vrouw zou oplossen. Ik had het idee dat ik de vrouw bij wijze van spreken zo omver kon blazen. De vrouw had de stoel in haar handen en liep naar de groep jongens. De jongens bleven staan. De vrouw begon te schelden. Ik zag dat vanuit de groep van [medeverdachte 3] een lange jongen, [medeverdachte 5] genaamd, in de richting van de vrouw liep en dat hij haar begon te schoppen."

f. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:

"Nadat de stoel werd gegooid door de vrouw liep de groep naar voren. [Medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] stonden toen voor de vrouw. De vrouw kwam te vallen op haar rechterkant. [Medeverdachte 5] heeft haar toen meerdere schoppen gegeven. Het waren harde trappen. Ik hoorde veel geschreeuw, er werd gescholden en gelachen. Het was een luid gejoel."

g. een proces-verbaal opgemaakt door de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank te Amsterdam, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:

"Nadat ik [slachtoffer] had gesproken, hoorde ik een klap. Ik zag een stoel liggen. Die stoel lag naast [slachtoffer] op de grond. Ik schat de afstand tussen de groep en [slachtoffer] ongeveer op 5 tot 6 meter. Die groep bestond uit [medeverdachte 8], [medeverdachte 5], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 7] en [verdachte]. Toen ik weer keek, zag ik dat [slachtoffer] werd geschopt door een lange jongen. Hij viel op omdat hij lang was en bij haar stond. Ik weet nu dat dit [medeverdachte 5] was."

h. een proces-verbaal opgemaakt door de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank te Amsterdam, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 4]:

"Op 6 oktober 2003 was ik aan het werk bij Dirk van den Broek (het hof begrijpt: gevestigd aan het Marie Heinekenplein te Amsterdam. [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3]) en de jongens stonden in de passage. Ik zag ze naar buiten rennen de Eerste van der Helststraat in. Ik zag ook een Dirk van den Broek-medewerker rennen, dat was [medeverdachte 2]. Ik heb achter de jongens aangerend. Toen ik aankwam op het Gerard Douplein sloot ik mij aan bij [medeverdachte 2]. Voor [medeverdachte 2] en mij stond [slachtoffer]. Ze zei dat ze niets gestolen had. Achter mij stonden [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], de grote jongen die [medeverdachte 5] wordt genoemd en [medeverdachte 8].

Verder achter mij kwamen nog [medeverdachte 7], [medeverdachte 6] en de derde jongen. Die derde jongen heeft zich bij ons aangesloten op het Gerard Douplein.

[Medeverdachte 2] keek in de tas van [slachtoffer]. Hij kwam tot de conclusie dat zij niets gestolen had. Hij zei dat het in orde was en maakte zijn excuses. [Slachtoffer] liep achteruit. Zij schold. Ik hoorde haar roepen: "Kutmarokkanen". Ik hoorde van achter mij iemand roepen: "Houd je bek en loop door". [Slachtoffer] ging door met schelden. Toen werd er een stoel in de richting van [slachtoffer] gegooid. Hij raakte haar niet. De stoel viel op de grond.

[Slachtoffer] pakte de stoel en liep met de stoel in haar handen op het groepje af. Ik hoorde haar mopperen. [Slachtoffer] liep met de stoel in haar handen op het groepje af. Ze liep op de derde jongen af.

[Slachtoffer] had de stoel met twee handen vast, zij hield hem voor zich en boven zich. Ze liep naar de derde jongen. De derde jongen pakte ook een stoel en zij sloegen de stoelen tegen elkaar. Er was een geworstel met stoelen. Toen viel [slachtoffer] naar voren. [Medeverdachte 5] liep opeens naar [slachtoffer] toe. Het ging allemaal heel snel. [Medeverdachte 5] gaf haar trappen. Ook dat ging heel snel. Hij trapte haar onder haar ribbenkast. De jongens stonden er ook nog allemaal. [Medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] heb ik niet op het Gerard Douplein gezien. Er werd door elkaar gepraat."

i. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 5]:

"Op maandag (het hof begrijpt: 6 oktober 2003) kwam ik een aantal jongens tegen. Op een gegeven moment kwamen wij bij Dirk van den Broek (het hof begrijpt: gevestigd aan het Marie Heinekenplein te Amsterdam). Ik zag medewerkers van Dirk van den Broek naar buiten rennen in de richting van het Gerard Douplein. De jongens van Dirk van den Broek riepen: "Die vrouw heeft iets gestolen". Wij zijn toen met de groep achter die jongens aangerend. Toen we bij het Gerard Douplein aan kwamen, zag ik dat het om een vrouw ging. Ik kon niet horen wat er gezegd werd. De vrouw liep het Gerard Douplein op.

Ik zag dat er een stoel in de richting van die vrouw werd gegooid. De stoel heeft de vrouw niet geraakt. De vrouw pakte de stoel op en liep toen onze kant op. Toen die stoel weer op de grond lag, zijn wij als groep in de richting van de vrouw gelopen. Wij stonden als groep en de vrouw stond ongeveer twee meter voor ons. Op een gegeven moment kwam de vrouw op te vallen. Ik hoorde haar schreeuwen. Op het moment dat ze op de grond lag, ben ik naar haar gelopen. Ik heb de vrouw met mijn rechtervoet kort achter elkaar twee trappen gegeven. Ik heb mij toen omgedraaid en ben weggelopen. Toen wij achter die vrouw aanrenden, was er wel iets van gelach om die vrouw heen. De jongens die mij kennen, kennen mij als [medeverdachte 5]."

j. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 5]:

"[Medeverdachte 3] bevond zich in de groep. [Medeverdachte 8] was ook bij de groep. Ik ken hem als [medeverdachte 8]."

k. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 5]:

"Ik heb de vrouw twee keer met mijn wreef geschopt. Ik had niet een plek uitgezocht om haar te raken. Ik schopte waar ik haar kon raken."

l. een proces-verbaal opgemaakt door de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank te Amsterdam, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 5]:

"Op 6 oktober 2003 kwam ik op straat [medeverdachte 6], [medeverdachte 3], [medeverdachte 8] en [verdachte] tegen. Wij kwamen uiteindelijk bij Dirk van den Broek aan. Ik zag medewerkers van Dirk van den Broek rennen en hoorde iemand roepen: "Dief, dief". Wij zijn met ons groepje er achteraan gerend. De Dirk van den Broek medewerkers spraken met -naar mij later bleek- [slachtoffer]. Er werd geschreeuwd. [Slachtoffer] schreeuwde zoiets als "kutmarokkanen". De jongens schreeuwden terug. Iedereen was aan het schelden, de jongens en [slachtoffer]. Ik heb ook nog wat geroepen."

m. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 8]:

"Op 6 oktober 2003 ben ik naar Dirk van den Broek aan het Marie Heinekenplein (het hof begrijpt: te Amsterdam) gegaan. Ik kwam [medeverdachte 3] tegen. Toen ik in de winkel was hoorde ik [medeverdachte 4] "dief" roepen en zag ik [medeverdachte 4], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 1] naar buiten rennen over de Eerste van der Helststraat in de richting van het Gerard Douplein. [Medeverdachte 4] of "[medeverdachte 4]" ken ik van de basisschool. Een ander persoon in "Dirk"-uniform heeft als bijnaam "[medeverdachte 9]". Zij werden gevolgd door [medeverdachte 5], [verdachte], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6]. [Medeverdachte 3] en ik liepen achter ze aan. Ik zag dat ze achter een vrouw aan renden. Ter hoogte van het Gerard Douplein werd de vrouw aangesproken door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 9].

Enkele seconden later kwam ik, samen met [medeverdachte 3] en de hele groep, met uitzondering van [medeverdachte 6], bij de vrouw staan. De vrouw liep weg en schreeuwde iets. Vanuit de groep werd er een stoel naar de vrouw gegooid. De vrouw schreeuwde, pakte de stoel en tilde deze met twee handen op tot aan haar schouders. De vrouw liep met de stoel in haar handen terug in onze richting.

De vrouw stond met haar gezicht in de richting van het café. [verdachte], ikzelf, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] stonden voor het café met ons gezicht in de richting van de vrouw. De vrouw stond ter hoogte van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7]. [Medeverdachte 5], [medeverdachte 9], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] stonden links van de vrouw met hun gezicht in de richting van de vrouw. [medeverdachte 5] stond het meest aan de linkerkant.

Toen de vrouw op de grond lag, zag ik dat [medeverdachte 5] naar voren liep. Ik zag dat [medeverdachte 5] de vrouw met zijn rechterbeen vol in haar linkerzij trapte. Ik zag dat hij haar vervolgens met de punt van zijn schoen van zijn rechterbeen een soort voetbaltrap in haar linkerzij gaf."

n. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaringen van [medeverdachte 8]:

"[Medeverdachte 7] is [medeverdachte 7]. [Medeverdachte 6] ken ik ook als [medeverdachte 6]. [Verdachte] ken ik ook als [verdachte]. [Medeverdachte 3] is [medeverdachte 3].

De groep waarmee we bij Dirk van den Broek aankwamen bestond uit [medeverdachte 3], [medeverdachte 5], [medeverdachte 7], [medeverdachte 6], [verdachte] (het hof begrijpt: en mijzelf)."

o. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:

"Gisterenavond (het hof begrijpt: 6 oktober 2003) ben ik met [medeverdachte 8] naar Dirk van den Broek (het hof begrijpt: gevestigd aan het Marie Heinekenplein te Amsterdam) gegaan. Ik zag dat [medeverdachte 4] begon te rennen naar de uitgang van de Van der Helststraat. Ik zag [medeverdachte 2] ook rennen. Ik ben samen met [medeverdachte 8] achter hen aan gelopen in de richting van de Gerard Doustraat. Ik zag dat [medeverdachte 2] een vrouw aansprak. Op een gegeven moment pakte de vrouw een stoel. Op dat moment stond er een groepje van vier tot vier jongens (het hof begrijpt: bij ons)."

p. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:

"Toen [medeverdachte 8] en ik achter [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] aanrenden, zag ik ineens een groep van vier tot vijf jongens rennen. Die groep haalde [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in. Op het Gerard Douplein stopte de vrouw met lopen. Ik zag dat de vrouw omsingeld werd door de groep en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]. Ik zag dat [medeverdachte 2] de vrouw aansprak. Hierna liep de vrouw weg. Op een gegeven moment had de vrouw een stoel gepakt. Zij liep terug in de richting van de jongens.

Vervolgens zag ik dat de vrouw naar voren viel.

[Medeverdachte 8] wordt ook wel [medeverdachte 8] genoemd."

q. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:

"Ik heb gezien dat [medeverdachte 5] de vrouw een schop gaf."

r. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte]:

"Op 6 oktober 2003 ben ik met vrienden naar de Dirk van den Broek (het hof begrijpt: gevestigd aan het Marie Heinekenplein te Amsterdam) gegaan. Ik zag een groep jongens rennen in de richting van het Gerard Douplein."

s. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte]:

"Ik zag een groep jongens rennen in de richting van het Gerard Douplein. Ik liep er met versnelde pas achteraan. De groep stopte op het Gerard Douplein. Ik kwam aan bij de groep. Ik herkende [medeverdachte 8] in de groep. Ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] stonden in de groep. Er kwam een vrouw in onze richting lopen. Ze gooide een stoel in mijn richting. Ik pakte snel een andere stoel die op het terras stond en weerde de stoel af. Ik hoorde dat de vrouw schreeuwde.

[Medeverdachte 3] heeft de bijnaam [medeverdachte 3]. [Medeverdachte 6] heeft de voornaam [medeverdachte 6] en wordt [medeverdachte 6] genoemd. [Medeverdachte 4] wordt [medeverdachte 4] genoemd. [Medeverdachte 7] is [medeverdachte 7]."

t. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 6]:

"Afgelopen maandag (het hof begrijpt: 6 oktober 2003) ben ik met [verdachte], bijnaam [verdachte], en [medeverdachte 7], bijnaam [medeverdachte 7], naar Dirk van den Broek (het hof begrijpt: gevestigd aan het Marie Heinekenplein te Amsterdam) gelopen. Mijn bijnaam is ook [medeverdachte 6]. Toen ik in Dirk van de Broek stond, hoorde ik [medeverdachte 2] roepen: "Zij heeft iets gestolen". Toen begonnen er mensen te rennen. Ik zag [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] rennen. Ik ben samen met [verdachte] en [medeverdachte 7] naar buiten gegaan. Ik zag op het Gerard Douplein een groep staan. Ik zag daar [medeverdachte 2], die andere [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. [Medeverdachte 2] stond bij een vrouw. Ik zag een grote jongen, genaamd [medeverdachte 5], schoppen. Ik zag dat [medeverdachte 5] haar kapot schopte."

u. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 6]:

"[Medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] stonden op het Gerard Douplein. De manier waarop de mensen achter de persoon aanrenden, gaf mij het idee dat ze haar zeker een stootje of een trap zouden geven. Op het plein stonden [medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdachte 7] en [verdachte]. Ik heb alleen [medeverdachte 5] zien schoppen."

v. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 6]:

"Ik zag dat zij (het hof begrijpt: [slachtoffer]) op de grond lag, op haar rechterzij en ik zag dat [medeverdachte 5] haar schopte. Meer dan één keer."

w. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:

"Op 6 oktober 2003 omstreeks 20.40 was ik in de Gerard Doustraat (het hof begrijpt: te Amsterdam). Mijn aandacht werd getrokken door schreeuwende mensen. Ik keek om en zag een groep jongens staan vlakbij het terras (het hof begrijpt: op het Gerard Douplein) van [A]. Ik hoorde duidelijk dat het joelen en schreeuwen vanuit die groep kwam. Ik zag dat iemand uit de groep wegliep. Later begreep ik dat dat een vrouw was. Opeens zag ik dat er van uit de groep een stoel werd gegooid in de richting van de weglopende vrouw. De stoel raakte haar niet, maar kwam op de grond terecht. Ik zag dat de vrouw zich omdraaide en ik hoorde haar hard schreeuwen.

Ze leek mij woedend. Ik zag dat zij de stoel oppakte en richting groep liep. Vervolgens zag ik dat zij de stoel omhoog tilde en in de richting van de groep gooide. Zij liep door in de richting van de groep. Ik zag dat de jongens om haar heen gingen staan.

Ik zag ook dat er niemand uit de groep wegliep.

Op een bepaald moment zag ik dat er van uit de groep geschopt werd op de inmiddels op de grond liggende vrouw. Ik zag een vrij lange jongen schoppen. Ik hoorde hem en anderen lachen. Ik hoorde de groep nog steeds schreeuwen en zelfs lachen."

x. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:

"Ik zag een groep jongens op het Gerard Douplein staan. Ik hoorde dat zij schreeuwden en dat zij iemand aan het uitlachen waren. Ik zag dat een persoon, het latere slachtoffer [slachtoffer], uit de groep liep. Toen zij enkele meters van de groep verwijderd was, gooide een van de jongens een stoel naar haar. Die miste haar. Ik zag dat [slachtoffer] laaiende en over haar toeren was toen die stoel naar haar gegooid was. Zij ging erg hard tegen de jongens schreeuwen. Daarna pakte [slachtoffer] die stoel met beide handen op en gooide de stoel naar de jongens terug. De stoel miste hen. De reactie van de jongens was dat zij allemaal naar haar toe liepen en haar insloten. Niemand bleef achter staan. De jongens waren lacherig en treiterig met haar bezig. Ik zag trapbewegingen. De groep bleef compact, niemand is weggelopen. Tijdens het trappen, bleven de jongens roepen. De groep jongens was tijdens het gebeuren opgefokt en treiterend. Er was saamhorigheid. Niemand liep weg uit de groep. De hele tijd bleven de jongens roepen."

ij. een proces-verbaal opgemaakt door de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank te Amsterdam, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:

"Op 6 oktober 2003 zag ik op het Gerard Douplein (het hof begrijpt: te Amsterdam) een groepje jongens staan. Zij gilden en joelden. Ik zag dat iemand uit de groep wegliep. Ik weet nu dat dat [slachtoffer] was. Toen zag ik dat iemand uit de groep een stoel in de richting van [slachtoffer] gooide. Die stoel viel op de grond. [slachtoffer] keerde om, pakte de stoel die op de grond lag met twee handen vast en hield deze daarna boven zich en liep in de richting van de groep. Ze gooide de stoel in de richting van de groep. Zij liep als het ware achter de stoel aan en kwam bij de groep. Ik zag dat de jongens om haar heen gingen staan. Ik zag dat zij op de grond lag en dat er werd geschopt. Eén van de jongens heeft schoppende bewegingen gemaakt. Ik heb de hele tijd de groep horen schreeuwen en joelen. Ik heb ook [slachtoffer] horen schreeuwen. In het begin was er een lacherige sfeer. Ze waren aan het joelen. Het leek op uitlachen.

Er was een opgefokte lacherige sfeer. Het leek op lachen, treiteren, pesten. Het was één groep bij elkaar. Uit hun houding maakte ik op dat er sprake was van agressie. Het was niet vriendelijk zoals zij deden. Het was een compacte groep."

z. een proces-verbaal opgemaakt door de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank te Amsterdam, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:

"Op 6 oktober 2003 stond ik op de hoek van de Quellijnsstraat en de Eerste van der Helststraat (het hof begrijpt: te Amsterdam). Ik hoorde lawaai komen van de kant van het Gerard Douplein. Er stond daar een groep jongens. Ik zag dat één van de jongens een terrasstoel pakte en deze gooide. Ze waren elkaar aan het opjutten. Ze waren aan het schreeuwen, lachen en gillen."

aa. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als relaas van bevindingen van de verbalisant:

"Op 6 oktober 2003 omstreek 20.30 bevonden collega's van het wijkteam De Pijp zich in de Gerard Doustraat te Amsterdam. Aldaar werden zij aangesproken door een vrouw, genaamd [getuige 1]. Zij vertelde dat op het terras van café [A] een man in elkaar werd geslagen door een groep jongens. Ter plaatse zagen zij dat een persoon gebukt tegen een tafel op het terras geleund stond en hoorden de persoon kreunen. Zij zagen dat het een vrouw betrof. Direct is de komst van de GG&GD verzocht. Het slachtoffer ging moeilijker ademhalen en verloor het bewustzijn. Vervolgens is het slachtoffer met spoed naar het OLVG-ziekenhuis overgebracht.

Op 6 oktober 2003 omstreeks 22.30 uur kregen de collega's telefonisch door dat het slachtoffer in het OLVG-ziekenhuis was overleden.

De personalia van het slachtoffer luidde:

[slachtoffer], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.

Op 6 oktober 2003 te 23.30 uur vond in het OLVG-ziekenhuis te Amsterdam de schouw plaats op het stoffelijk overschot door dr. H.B. Dammen. Door de schouwarts is een verslag van niet-natuurlijke dood afgegeven. Op 6 oktober is het stoffelijk overschot in beslag genomen.

Op 8 oktober 2003 is er in het gerechtelijk laboratorium te Rijswijk door de patholoog dr. H.A. Tromp een gerechtelijke obductie verricht onder nummer 2003-502 op het stoffelijk overschot van [slachtoffer]."

ab. een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, voorzover inhoudende als relaas van bevindingen van de deskundige:

"Op 8 oktober 2003 heb ik de uit- en inwendige schouwing verricht van het lijk van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1960, en overleden te Amsterdam op 6 oktober 2003 omstreeks 21.30 uur, teneinde na te gaan de oorzaak van diens dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.

Het lijk van [slachtoffer] voornoemd werd mij aangewezen en daarna overhandigd door G.S. Kappel van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, en na gedane schouwing aan genoemde Kappel teruggegeven.

Uitwendige schouwing.

6. Letsels:

A. In de linkerflank een zeer vage huidverkleuring in een deels streepvormig patroon over een gebied van circa 6 bij 5 cm.

B. Op de rechterflank een zeer vage huidverkleuring met mogelijk een patroon, onregelmatig en over een gebied van maximaal circa 2,5 bij 1 cm.

Inwendige schouwing.

9. In de buikholte was circa 2700 cc rood vocht, deels herkenbaar als bloed.

10. In de borstholtes was rechts circa 300 cc en links circa 180 cc rood vocht.

18. De milt toonde meerdere scheuren aan de voor- en achterzijde, diep doorlopend met bloeduitstorting rondom.

Samenvatting.

Bij sectie op het lijk van [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1960, is het navolgende gebleken.

A1 In de flank links en rechts elk één vage huidverkleuring met onderliggende bloeduitstortingen in het buikvlies links en rechts.

B1 Meerdere zeer diep scheuren in de milt.

B 2 Bloeduitstortingen in het vetweefsel van de buik en aan het oppervlak van de darmen.

C1 In de buikholte ca. 2700 cc rood vocht, grotendeels bloed.

Epicrise:

Bij sectie werden enkele zeer vage huidverkleuringen gezien op de flanken met onderliggende bloeduitstortingen in het buikvlies (A1). Er waren bloeduitstortingen in de buik (B2) en meerdere scheuren in de milt (B1). De letsels aan de milt hebben geleid tot veel bloedverlies.

De hoeveelheid bloed in de buikholte was zeer groot. De bevindingen onder C pasten bij verbloeding.

Conclusie:

Bij [slachtoffer], 43 jaren, is de dood ingetreden door verbloeding ten gevolge van traumatische miltscheuren, opgeleverd door de inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld."

3.4. Het Hof heeft in zijn verkort arrest als nadere bewijsoverweging opgenomen:

"Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.

Op 6 oktober 2003 rond 20.30 uur loopt [slachtoffer] in de passage tussen het Marie Heinekenplein en de 1e van der Helststraat te Amsterdam. In de passage zijn onder meer, tegenover elkaar, de supermarkt Dirk van den Broek en de slijterij Dirk III gevestigd. [Slachtoffer] gaat bij Dirk III naar binnen, pakt een blikje bier en betaalt hiervoor. Zij verlaat de Dirk III en loopt door de passage in de richting van de 1e Van der Helststraat. Hierbij passeert zij in de passage [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 1] is een medewerker van Dirk van den Broek. Hij is op dat moment niet in dienst en niet gekleed in een Dirk van den Broek uniform. [Medeverdachte 1] heeft niet gezien dat [slachtoffer] uit de Dirk III is gekomen en hij verkeert in de veronderstelling dat zij met het blikje bier, zonder dit te hebben afgerekend, uit de Dirk van de Broek is komen lopen. Omdat hij op dat moment niet in dienst is, vertelt hij enkele in dienst zijnde medewerkers van Dirk van den Broek, onder wie [medeverdachte 2], dat [slachtoffer], naar zijn mening, zonder te betalen de winkel is uitgelopen met een blikje bier.

Hierop verlaten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die wel gekleed is in Dirk van den Broek uniform, de passage en rennen achter [slachtoffer] aan, die via de 1e Van der Helststraat richting Gerard Douplein loopt. Terwijl [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door de passage lopen naar de uitgang aan de 1e Van der Helststraat, hoort [medeverdachte 8] dat [medeverdachte 2] "dief" roept. [Medeverdachte 6] hoort [medeverdachte 2] roepen: "Zij heeft iets gestolen". [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] rennen via de 1e Van der Helststraat achter [slachtoffer] aan richting Gerard Douplein.

Tevens rennen, in willekeurige volgorde, via de passage de 1e Van der Helststraat in: onder anderen [medeverdachte 4], gekleed in een Dirk van den Broek uniform en op dat moment in dienst, [medeverdachte 5], [medeverdachte 8], [medeverdachte 3] en [verdachte], die zich kort daarvoor ophielden in de passage bij de inpaktafels van Dirk van den Broek.

Naar het oordeel van het hof is het voldoende aannemelijk dat de jongens die in de richting van het Gerard Douplein renden het vermoeden hadden dat er achter een winkeldief werd aangezeten en/of dat er iets stond te gebeuren.

Als een ieder op of in de directe omgeving van het Gerard Douplein is aangekomen, stellen [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 8], [medeverdachte 3] en [verdachte] zich op enig moment op in de onmiddellijke omgeving van [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [slachtoffer].

Nadat [medeverdachte 1] had aangegeven dat voor hem de zaak was afgedaan toen hem gebleken was dat [slachtoffer] voor het bier had betaald en dat hij terugwilde naar de winkel van Dirk van den Broek en daartoe ook aanstalten maakte, zijn de andere jongens blijven staan. Vanaf dat moment werd er over en weer door personen uit de overgebleven groep jongens en

[slachtoffer] naar elkaar geschreeuwd en gescholden.

Vervolgens wordt er vanuit die groep een stoel gegooid in de richting van [slachtoffer], terwijl er ook nog in haar richting werd geschreeuwd en gescholden. Daarop is die groep, nadat [slachtoffer] de stoel had opgepakt en daarmee in de richting van de groep was gelopen en de stoel in de richting van de groep had gegooid, als een homogene groep opgedrongen in de richting van [slachtoffer]. Beide partijen zochten een confrontatie. [Slachtoffer] is vervolgens door een in deze strafzaak niet vast te stellen oorzaak komen te vallen. De jongens zijn toen als een groep in de buurt van [slachtoffer] blijven staan en er werd vanuit die groep, duidelijk waarneembaar voor omstanders, geschreeuwd en gejoeld in de richting van [slachtoffer]. Op grond hiervan komt het hof tot de conclusie dat zowel de leden van de groep als [slachtoffer] de confrontatie niet uit de weg zijn gegaan, doch haar juist hebben versterkt.

Vervolgens heeft [medeverdachte 5], toen [slachtoffer] op de grond lag, haar minstens twee maal hard geschopt tegen de linkerkant van haar lichaam.

Enige tijd later is [slachtoffer] overleden.

(...)

Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het afsluitend oordeel dat [medeverdachte 5], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdachte 8], [verdachte] en [medeverdachte 2] zich hebben schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer]. Vervolgens heeft [medeverdachte 5] zich ook -in ééndaadse samenloop- nog schuldig gemaakt aan zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. [medeverdachte 5] heeft bij de openlijke geweldpleging de feitelijke geweldshandeling verricht, terwijl de significante bijdrage -zoals in rechtspraak en literatuur bedoeld- van [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdachte 8], [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft bestaan uit het ieder voor zich besluiten de confrontatie te zoeken, het ieder voor zich getalmatig versterken van de groep en het zich niet distantiëren van de groep tijdens het schreeuwen, schelden en joelen door leden van de groep en het gooien van een stoel door één van de leden van de groep en het zich niet distantiëren van de confrontatie. Het hof is zich ervan bewust dat de gebeurtenissen op het Gerard Douplein zich in luttele minuten hebben afgespeeld.

Desondanks meent het hof dat voor [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdachte 8], [verdachte] en [medeverdachte 2] de mogelijkheid om zich van een en ander te distantiëren heeft bestaan. Door een groep te (blijven) vormen is voor [medeverdachte 5] de sfeer en de mogelijkheid geschapen om de fatale schoppen te geven. Onder die omstandigheden moet worden gezegd dat [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdachte 8], [verdachte] en [medeverdachte 2], ieder voor zich, zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging."

3.5. De tenlastelegging is toegesneden op art. 141 Sr. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende woorden "in vereniging" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel.

3.6. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet van 25 april 2000 (Stb. 2000, 173), waarbij art. 141 Sr werd gewijzigd (wetsvoorstel 26 519), is van het "in vereniging" plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt (vgl. HR 11 november 2003, LJN AL6209, rov. 3.8).

3.7. Het is niet de enkele omstandigheid geweest dat de verdachte in de groep aanwezig was en aldus de groep

getalsmatig versterkte welke het Hof voldoende heeft geacht om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vorenbedoelde zin "in vereniging" openlijk geweld heeft gepleegd. 's Hofs oordeel houdt tevens in dat de verdachte en de anderen ieder voor zich hebben besloten de confrontatie te zoeken, hetgeen het Hof daaruit heeft afgeleid dat de groep, waarvan de verdachte deel uitmaakte, ook nog nadat was geconstateerd dat het slachtoffer geen diefstal had gepleegd naar haar bleef joelen en schreeuwen, dat tussen de groep en het slachtoffer vervolgens met stoelen naar elkaar is geslagen, waarbij ook de verdachte een stoel heeft gehanteerd, dat de groep intussen in homogeen verband naar het slachtoffer is opgedrongen en haar heeft ingesloten, en dat door iemand uit de groep voor ieder zichtbaar tegen het slachtoffer is getrapt terwijl zij op de grond lag, een en ander zonder dat de verdachte zich op enig moment van de gebeurtenissen heeft gedistantieerd.

Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, heeft het Hof daaruit kunnen afleiden dat de verdachte aldus een voldoende significante bijdrage aan het openlijk geweld heeft geleverd als hiervoor onder 3.6 bedoeld.

's Hofs oordeel geeft dan ook geen blijk van een onjuiste uitleg van de woorden "in vereniging", zodat het de grondslag van de tenlastelegging niet heeft verlaten.

3.8. Het middel faalt derhalve.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.

4.2. De verdachte heeft op 30 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 15 september 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;

Vermindert het aantal uren te verrichten taakstraf in die zin dat dit 216 uren bedraagt;

Vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 108 dagen beloopt;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 juni 2006.

Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.