Home

Hoge Raad, 09-01-2007, AZ3329, 03634/05

Hoge Raad, 09-01-2007, AZ3329, 03634/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 januari 2007
Datum publicatie
15 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ3329
Formele relaties
Zaaknummer
03634/05

Inhoudsindicatie

De bewijsvoering is tegenstrijdig in zoverre het hof enerzijds de verklaring van aangever dat X hem heeft opgesloten in het kassahok en anderzijds de verklaring van X dat verdachte of Y aangever heeft opgesloten tot het bewijs heeft gebezigd. Dat leidt niet tot cassatie, nu gelet op de bewoordingen van de bewezenverklaring irrelevant is wie aangever heeft opgesloten, terwijl die tegenstrijdigheid, als van ondergeschikte betekenis, evenmin de toereikendheid van de bewijsmotivering van het bewezenverklaarde medeplegen aantast (HR LJN AU8289).

Uitspraak

9 januari 2007

Strafkamer

nr. 03634/05

km/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2005, nummer 23/002544-04, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "het Schouw" te Amsterdam.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 5 juli 2004 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 en 4 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door 2 of meer verenigde personen en afpersing door 2 of meer verenigde personen" 3. "afpersing door 2 of meer verenigde personen, meermalen gepleegd en diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door 2 of meer verenigde personen" 4 subsidiair "schuldheling" 5. "diefstal" 6. en 7. "de voortgezette handeling van: het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door 2 of meer verenigde personen en afpersing door 2 of meer verenigde personen" 9. "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door 2 of meer verenigde personen" 10 primair "diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door 2 of meer verenigde personen" 11. "poging tot afpersing door 2 of meer verenigde personen" 13. "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie" veroordeeld tot 7 jaren gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] afgewezen. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk verklaard.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het onder 6 bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt.

3.2.1. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 3 oktober 2003 te Amsterdam, in een winkel gelegen aan de [a-straat 1], tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s),

- een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend en bedreigend voorwerp aan [slachtoffer] getoond en voorgehouden en gehouden in de richting van [slachtoffer] en

- tegen [slachtoffer] gezegd: "Maak die deur open, anders maak ik je dood" en

- [slachtoffer] bij diens kleding heeft/hebben vastgepakt en meegesleurd en

- [slachtoffer] met een pistool, in elk geval een hard voorwerp, in de nek geslagen en

- [slachtoffer] in een telefooncel en in een kassahok gebracht en vervolgens de deur van het kassahok op slot gedaan."

3.2.2. Het hof heeft de bewezenverklaring onder meer doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:

(i) De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 juni 2004, voor zover inhoudende:

"Het klopt dat ik samen met [mededader 1] en [mededader 2] betrokken ben geweest bij de overval op de belwinkel [A] aan de [a-straat] te Amsterdam op 3 oktober 2003, waarbij [mededader 1] de aangever heeft bedreigd met een pistool en waarbij [mededader 2] en ik telefoons en belkaarten hebben weggenomen."

(ii) Een proces-verbaal opgemaakt door H. Groenwold, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer]:

"Ik werk als verkoper in de winkel [A], gevestigd [a-straat 1] te Amsterdam. Ik ben namens mijn baas bevoegd tot het doen van aangifte. Op 3 oktober 2003 bevond ik mij in de winkel. Er kwamen 3 Surinaamse mannen de winkel binnen. Dader 1 liep naar cabine 2. Dader 2 en 3 kwamen naar mij toe. Dader 2 sprak mij aan, hij wilde een telefoon kopen. Ik keek op mijn computer en zag dat dader 1 niet aan het bellen was. Dader 1 kwam de telefooncel uit en richtte een pistool op mij via de gleuf in het glas boven de balie. Ik hoorde hem zeggen: "Maak die deur open, anders maak ik je dood". Ik maakte de deur open. De man met het pistool (dader 1) pakte mij bij mijn jas en sleurde mij het hok uit naar telefooncel 6. Hij sloeg mij met zijn hand in mijn nek en hierop nog een keer met het pistool. In telefooncel 6 keek dader 1 mijn zakken na. Ik moest van hem mijn herenhorloge en mijn gouden ring (naar het hof begrijpt:) afgeven. Al die tijd dat de daders binnen waren moest ik in dat hok blijven en werd ik bedreigd door dader 1 met het pistool. Twee keer is dader 1 even weggelopen naar de kassaruimte waar de andere twee bezig waren de telefoons en de belkaarten te stelen. Toen zij hun buit hadden werd ik door dader 1 meegenomen naar het kassahok en gedwongen daar naar binnen te gaan. De deur werd door dader 1 achter mij dichtgedraaid met de sleutel. De sleutel nam hij mee. Er zijn telefoons gestolen, telefoonkaarten en belopwaardeerkaarten en geld. Ook mis ik mijn telefoon merk Ericsson R 600. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit."

(iii) De verklaring van [slachtoffer] afgelegd op 10 juni 2004 bij de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende:

"De jongen met het wapen heeft mijn ketting van mij afgetrokken."

(iv) Een proces-verbaal opgemaakt door J.P. van Aalten, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde partij 7]:

"Op 3 oktober 2003 is mijn winkel [A], gevestigd aan de [a-straat] te Amsterdam, overvallen. Naast telefoons is er geld gestolen, een bedrag van € 800,-, en een grote hoeveelheid beltegoed- en opwaardeerkaarten."

(v) Een proces-verbaal opgemaakt door R.C.L. Dekker en B. Spierenburg, voor zover inhoudende als verklaring van [mededader 1]:

"Ik had met [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) en [mededader 2] (het hof begrijpt: [mededader 2]) afgesproken dat wij deze overval zouden plegen. Op 3 oktober 2003 zijn we de belwinkel [A] aan de [a-straat] te Amsterdam binnen gegaan. Ik had het vuurwapen bij mij en in mijn hand gehouden. [Mededader 2] en [verdachte] hebben telefoons en telefoonkaarten gepakt."

(vi) Een proces-verbaal opgemaakt door B. Spierenburg en R.C.L. Dekker, voor zover inhoudende als verklaring van [mededader 1]:

"Het is juist dat ik het pistool richtte op het personeelslid van de winkel [A] aan de [a-straat] te Amsterdam op 3 oktober 2003. Het klopt dat ik de man bij zijn jas pakte en hem de telefooncel introk. Het is juist dat na de overval het personeelslid in zijn kantoor is opgesloten, dat heeft [mededader 2] of [verdachte] gedaan."

3.2.3. Het Hof heeft het verweer dat ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde is gevoerd als volgt samengevat en verworpen:

"De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde gesteld dat geen sprake is van geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangever over een reservesleutel beschikte en hij zich dus snel kon bevrijden. Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat, voor zover al sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving, verdachte daar geen aandeel in heeft gehad en derhalve het medeplegen daarvan niet bewezen verklaard kan worden.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof is van oordeel dat de handelingen zoals in de tenlastelegging vermeld in onderling verband en samenhang bezien hebben geleid tot de voltooiing van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.

Uit de verklaring van de aangever (pag. 908 van het dossier) blijkt onder meer dat hij door de daders is opgesloten, dat de sleutel is omgedraaid en dat hij is blijven zitten kennelijk omdat hij bang was.

Onder die omstandigheden is sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving en bezit van een reservesleutel doet daar niet aan af.

Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte zich heeft gedistantieerd van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, zodat het verweer faalt."

3.3. Voor zover het middel ervan uitgaat dat het Hof niet heeft geoordeeld dat de verdachte aanwezig is geweest bij de uitvoering van de vrijheidsberoving en zich daarvan dus niet heeft kunnen distantiëren, berust het op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Het Hof heeft immers overwogen dat de aangever door de daders, dus door de verdachte en zijn mededaders, is opgesloten. Het middel mist in zoverre feitelijke grondslag. Dat oordeel is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen - in het bijzonder het bij 3.2.3 onder (vi) weergegeven bewijsmiddel - ook niet onbegrijpelijk.

3.4. Het Hof heeft enerzijds de verklaring van de aangever [slachtoffer] - het onder (ii) weergegeven bewijsmiddel - dat dader 1, te weten [mededader 1], hem na de overval heeft opgesloten in het kassahok en anderzijds de verklaring van die [mededader 1] - het onder (vi) weergegeven bewijsmiddel - dat de verdachte of [mededader 2] de aangever na de overval heeft opgesloten tot het bewijs gebezigd. De bewijsvoering is in zoverre tegenstrijdig. Het middel klaagt daarover terecht. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu gelet op de bewoordingen van de bewezenverklaring - waarin voorafgaande aan de daarin achter gedachtestreepjes vermelde feiten en omstandigheden sprake is van "en/of één of meer van zijn mededader(s)" - voor die bewezenverklaring irrelevant is wie de aangever heeft opgesloten en de sleutel heeft omgedraaid, terwijl die tegenstrijdigheid, als van ondergeschikte betekenis, evenmin de toereikendheid van de bewijsmotivering op het punt van het bewezenverklaarde medeplegen aantast (vgl. HR 7 februari 2006, LJN AU8289).

3.5. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 10 mei 2005 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.

5. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

Vermindert deze in die zin dat deze zes jaren en acht maanden beloopt;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 9 januari 2007.