Home

Parket bij de Hoge Raad, 07-02-2006, AU8289, 01660/05

Parket bij de Hoge Raad, 07-02-2006, AU8289, 01660/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
7 februari 2006
Datum publicatie
7 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AU8289
Formele relaties
Zaaknummer
01660/05

Inhoudsindicatie

Tegenstrijdigheid in bewijsvoering. Het Hof heeft enerzijds de verklaring van verdachte dat hij samen met X naar Schiphol is gereden en anderzijds de verklaring van X dat hij al op Schiphol was en daar verdachte heeft ontmoet tot het bewijs gebezigd. De bewijsvoering is in zoverre tegestrijdig. Het middel klaagt daarover terecht. Dat leidt niet tot cassatie, nu het gelet op de bewoordingen van de bewezenverklaring - waarin voorafgaande aan de daarin achter gedachtenstreepjes vermelde feiten en omstandigheden, sprake is van “en/of (een van) zijn mededaders” - voor die bewezenverklaring irrelevant is of ook X met verdachte naar Schiphol is gereden, terwijl die tegenstrijdigheid, als van ondergeschikte betekenis, evenmin de toereikendheid van de bewijsmotivering op het punt van het bewezenverklaarde medeplegen aantast.

Conclusie

Nr. 01660/05

Mr. Vellinga

Zitting: 13 december 2005

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens "medeplegen van het in de uitoefening van zijn beroep een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of verblijven in Nederland of enige staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen, en hem daartoe uit winstbejag gelegenheid en middelen verschaffen, terwijl hij weet dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en tot een geldboete van € 1.000,=, subsidiair twintig dagen hechtenis.

2. Namens verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.

3. In het eerste middel wordt naar voren gebracht dat in de cassatiefase de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in art. 6 EVRM en 14 IVBPR is overschreden omdat vanaf het moment waarop beroep in cassatie werd ingesteld teveel tijd is verstreken tot het moment waarop de stukken ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen.

4. De verdachte heeft op 8 juli 2004 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 23 juni 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn is overschreden en de straf dus moet worden verminderd. Het middel is terecht voorgesteld.

5. Het tweede middel behelst de klacht dat de bewijsconstructie die door het Hof is gebezigd onbegrijpelijk is, omdat het Hof gelet op de nadere bewijsoverweging een samenhang tussen de twee bewezenverklaarde feiten heeft aangenomen, terwijl een dergelijke samenhang niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

6. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

1. hij op 24 februari 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, een persoon te weten [betrokkene 1], uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of het verblijven in Nederland of enige staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen en daartoe eerder genoemde persoon uit winstbejag gelegenheid en middelen heeft verschaft, immers hebben hij, verdachte, en/of (een van) zijn mededader(s) tegen een in het vooruitzicht gestelde beloning, te weten een geldbedrag van ongeveer hfl.1.500,--

- zich gezamenlijk per auto naar de luchthaven Schiphol begeven en

- zich vervolgens met behulp van een Schipholpas via een personeelsdoorgang naar een transitlounge (beschermd gebied) begeven en

- aldaar, middels gebaren, contact gelegd en onderhouden met voornoemde [betrokkene 1] en

- zich naar een toiletruimte begeven teneinde aldaar die [betrokkene 1] een Schipholpas ten name van [medeverdachte 2] ter beschikking te stellen en

- die [betrokkene 1] voorgegaan naar een personeelsdoorgang die slechts met behulp van een Schipholpas door daartoe geautoriseerd personeel kan/ mag worden geopend en

- vervolgens de deur van een personeelsdoorgang met behulp van een Schipholpas geopend en

- door die personeelsdoorgang airside verlaten en zijn verdachte en/of zijn mededader naar buiten gelopen terwijl die [betrokkene 1] zijn mededader steeds volgde,

terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders voormeld feit in de uitoefening van hun beroep hebben gepleegd.

2. hij op 16 april 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander een persoon, te weten [betrokkene 2], uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van de toegang tot of het verblijven in Nederland of enige staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen en daartoe vorenbedoelde persoon uit winstbejag gelegenheid en middelen heeft verschaft, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader tegen een in het vooruitzicht gestelde beloning

- zijn, verdachtes, Schipholpas ter beschikking gesteld ten behoeve van het sluizen van een of meer illega(a)l(en) en

- vervolgens zijn, verdachtes, Schipholpas ter beschikking gesteld aan [betrokkene 2], teneinde die [betrokkene 2] in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van de personeelsdoorgang op de luchthaven Schiphol en

- vervolgens die [betrokkene 2] geïnstrueerd althans geïnformeerd over het gebruik van de Schipholpas die op naam staat van verdachte en

- vervolgens die [betrokkene 2] begeleid althans vergezeld naar een personeelsdoorgang die slechts met behulp van een Schipholpas geopend kan worden en

- vervolgens die [betrokkene 2] voorgegaan bij het verlaten van airside van de luchthaven Schiphol door een personeelsdoorgang met behulp van een Schipholpas,

terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat voornoemde toegang en voornoemd verblijf wederrechtelijk was, zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader voormeld feit in de uitoefening van hun beroep hebben gepleegd.

7. 's Hofs arrest bevat de volgende bewijsmiddelen en nadere overwegingen:

Ten aanzien van de feiten 1 en 2:

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2004. Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Ik was op 24 februari 2000 op Schiphol. Op Schiphol sprak [medeverdachte 3] mij aan. Ik ken [medeverdachte 3] uit de buurt. Hij sprak over mensensmokkel en vroeg of ik hem wilde helpen iemand er uit te sluizen. [Medeverdachte 3] is achter mij aan blijven lopen totdat ik naar huis ging. Het telefoonnummer [06-00000001] is voor korte tijd mijn nummer geweest. Mijn huistelefoonnummer is [...]. Ik ken [medeverdachte 2] ook uit de buurt. Ik kende [medeverdachte 1] al voor 24 februari 2000. [Medeverdachte 5] ken ik van school. Hij kwam wel eens bij mij thuis.

2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 oktober 2002.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Ik ben op 24 februari 2000 samen met [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en nog een Marokkaanse jongen naar Schiphol gereden. Daar aangekomen ben ik uitgestapt en samen met [medeverdachte 3] het Schipholgebouw ingelopen. Ik was in het bezit van een Schipholpas. In januari 2000 heb ik mijn Schipholpas opgehaald, maar ik heb nooit feitelijk voor het bedrijf "[A]" gewerkt. Ik ben samen met [medeverdachte 3] naar airside gegaan. Daar heb ik ook gesproken met een Turkse jongen van de beveiliging. Het zou kunnen dat ik eerder als getuige in de zaak tegen [medeverdachte 1] op 4 oktober 2000 heb verklaard dat [medeverdachte 3] mij op Schiphol had gevraagd om hem te helpen "mensen eruit te halen". Toen we weer naar buiten gingen, zag ik [medeverdachte 3] rennen. Het kan zijn dat ik hem met een andere man heb gezien. Het zou kunnen dat [06-00000001] begin 2000 mijn telefoonnummer was. Het telefoonnummer [telefoonnummer huis] is de vaste telefoonaansluiting van [adres] te [woonplaats], mijn ouderlijk huis en woonadres in 2000.

3. Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer PL278C/00-009495 van 27 februari 2000, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A.L.J. de Bree, G. de Weijs, G.A. Buist, J.H. Steenge en D.A.S. Thone, dossier paragraaf 0.5.2.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant of één of meer van hen:

Op 24 februari 2000 werd door personeel van het Sluisteam op de luchthaven Schiphol in de transitlounge een observatie gehouden op de afstappende passagiers van de vlucht KL161O, komende van Istanbul. Wij, De Weijs en Buist, zagen twee mannen met Noordafrikaans/ Marokkaans uiterlijk, afkomstig van bovengenoemde vlucht, waaronder, naar later bleek, [betrokkene 1], gekleed in een blauwe jas met het opschrift "Adidas". Wij zagen dat hij plaatsnam in de transitlounge terminal 3, nabij het reclame-object "Marlboro tas". Ik, De Weijs, zag dat een mij onbekende man, gekleed in een zwarte jas, naar later bleek, [medeverdachte 3], via de personeelsdoorgang de transitlounge binnenliep. Ik, De Weijs, zag dat ter hoogte van "de Marlboro tas" de man in de zwarte jas, [medeverdachte 3], een handgebaar maakte in de richting van [betrokkene 1]. Ik zag dat [medeverdachte 3] in het gezelschap was van een mij onbekende man, eveneens gekleed in een zwarte jas. Na ongeveer 10 minuten zag ik, De Weijs, dat [medeverdachte 3] [betrokkene 1] een gebaar gaf hem te volgen. [Betrokkene 1] stond op en liep achter [medeverdachte 3] aan. [Medeverdachte 3] liep vervolgens vanuit de transitlounge in de richting van de G-pier, op ongeveer tien meter gevolgd door [betrokkene 1]. Gekomen aan het einde van de loopbanden liep [medeverdachte 3] terug in de richting van de transitlounge, nog steeds op een tiental meters gevolgd door [betrokkene 1]. Ik, De Weijs, zag dat [medeverdachte 3] bij de transitlounge sprak met een mij onbekende man in een zwarte jas met een Noordafrikaans uiterlijk. Wij, De Weijs en Buist, zagen dat [medeverdachte 3] de transitlounge terminal 3 inliep en ter hoogte van "de Marlboro tas" met een handbeweging [betrokkene 1] duidelijk maakte dat hij weer plaats moest nemen op de bankjes nabij dit reclame-object. Omstreeks 14.30 uur zag ik, De Bree, dat [medeverdachte 3] in het bezit was van een Schipholtoegangspas. Ik zag dat [medeverdachte 3] sprak met een mij onbekende man in een zwarte jas. Wij, De Bree, Steenge en Thone, zagen dat [betrokkene 1] de toiletgroep in de transitlounge terminal 3 inliep. Ik, De Bree, zag dat [medeverdachte 3] eveneens de toiletgroep binnenliep. Wij, Steenge en Thone, zagen dat beiden weer naar buiten kwamen en richting de personeelsdoorgang liepen, die vanuit de transitlounge terminal 3 (airside) toegang geeft tot de vertrekhal terminal 3 (landside). Ik, De Bree, zag dat [medeverdachte 3] middels een toegangspas de personeelsdoorgang activeerde en de transitlounge verliet. Wij, De Bree en Thone, zagen dat [betrokkene 1] middels een Schipholtoegangspas de personeelsdoorgang activeerde en achter [medeverdachte 3] aan de transitlounge verliet en de vertrekhal terminal 3 inliep. Wij zagen dat [medeverdachte 3] gevolgd door [betrokkene 1] het stationsgebouw van terminal 3 verliet. Wij zagen dat [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] in de richting liepen van het Skyportgebouw, gelegen aan de Havenmeesterweg. Ik, De Bree, zag dat [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] op een aan de Havenmeesterweg geparkeerd staande Volkswagen Golf toeliepen. Ik zag dat uit deze auto een mij onbekende man, naar later bleek [medeverdachte 2], stapte. [Medeverdachte 2] sprak met [medeverdachte 3] waarop [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] achter in de auto stapten en [medeverdachte 2] voorin.

4. Een proces-verbaal met nummer PL278C/00-009499 van 24 februari 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren G. de Weijs en G.A. Buist, dossier paragraaf 2.1.1.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 februari 2000 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 3]:

Ik ben werkzaam als bagagemedewerker bij de KLM. Ik was vandaag 24 februari 2000, op Schiphol om een persoon op te halen. Een man had mij dit gevraagd. Ik ken deze man als [medeverdachte 1]. Ik ken hem via een vriend, te weten [medeverdachte 2].

(Noot verbalisanten: verdachte wordt een bij hem ten tijde van zijn aanhouding aangetroffen Schipholtoegangspas getoond op naam van [medeverdachte 2], voorzien van het nummer NR [0000].)

Ik zeg u dat ik de door u aan mij getoonde toegangspas herken als de Schipholtoegangspas die ik heb gegeven aan de man die ik heb geholpen op illegale wijze Nederland binnen te brengen. Ik zeg u dat ik deze Schipholtoegangspas aan de man heb gegeven die gekleed ging in de regenjas met daarop de merknaam Adidas. Ik heb [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ontmoet op station Lelylaan. [Betrokkene 1] vroeg mij of ik op Schiphol mensen wilde ophalen. [Betrokkene 1] zei mij dat ik de Schipholtoegangspas van [medeverdachte 2] op Schiphol naar de man in de Adidas-jas moest brengen. Wij, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en ik, zijn met de auto van [medeverdachte 1], een Volkswagen Golf, naar Schiphol gereden. [Betrokkene 1] heeft zijn auto geparkeerd ter hoogte van het Martinair-gebouw. Ik ben via de personeelsdoorgang in de vertrekhal drie naar de lounge west gelopen. Deze personeelsdoorgang bevindt zich nabij de grenscontrolepost in vertrekhal drie. Ik ben vervolgens naar de man in de Adidas-jas gelopen. Ik was in het gezelschap van een man in een zwarte jas. Aan de man in de Adidas-jas, die zat nabij de "Marlboro tas" werd een teken gegeven. De man in de Adidas-jas stond op. Ik ben vervolgens met de man in de zwarte jas richting de F-pier gelopen. De man in de Adidas-jas volgde ons, keerde ter hoogte van de F-pier om en liep weer terug. Ik gaf de man in de Adidas-jas een teken om mij te volgen. Vervolgens ben ik, via de loopbanden, richting G-pier gelopen terwijl de man in de Adidas-jas mij volgde. Aan het einde van deze banden ben ik via de terugkerende band weer richting de lounge gelopen terwijl de man in de Adidas-jas mij volgde. Aan het einde van de loopbanden heb ik gesproken met de man in een zwarte jas. Deze man was in het gezelschap van een man die het uniform van Seceurop droeg. Vervolgens ben ik, nog steeds gevolgd door de man in de Adidas-jas, opnieuw de lounge ingelopen. De man in de Adidas-jas is ter hoogte van voornoemde "Marlboro tas" gaan zitten. De man in de zwarte jas met wie ik via de personeelsdoorgang in vertrekhal west op airside ben gekomen heet [verdachte]. Dit is dezelfde man met wie ik heb gesproken aan het begin van de G-pier, nadat ik met de man in de Adidas-jas achter mij aan richting G-pier ben gelopen en die toen in het gezelschap was van een man in Seceurop uniform. Ongeveer een half uur later heb ik de man in de Adidas-jas gesluisd. Ik heb [verdachte] ontmoet bij de Burger King op Schiphol Plaza. Ik heb hem verteld wat ik ging doen. [Verdachte] wilde wel meedoen. [Betrokkene 1] had mij gezegd dat [verdachte] bij de Burger King zou zitten. Hij zou daar op mij wachten. Ik ken hem omdat hij bij mij in de buurt woont. [Verdachte] is ongeveer achttien jaar. Hij is dik van postuur. Hij is eveneens van Marokkaanse afkomst. [Betrokkene 1] had mij vijftienhonderd gulden in het vooruitzicht gesteld als ik de man in de Adidas-jas met behulp van Schipholpassen buiten de grenscontrolepost om op een illegale wijze Nederland in zou brengen.

5. Een proces-verbaal met nummer PL278C/00-009499 van 28 februari 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren B.R. Pors en M.R. Frets, dossier paragraaf 2.1.3.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 februari 2000 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 3]:

(Noot verbalisanten: wij, verbalisanten, tonen verdachte een kopie van een politiefoto met daarop afgebeeld het gelaat van de man [medeverdachte 1].)

Ik herken deze man als de man die zich als [medeverdachte 1] aan mij voorstelde. Hij had mij vijftienhonderd gulden beloofd. Toen we op Schiphol aangekomen waren ben ik uitgestapt. [Betrokkene 1] gaf mij een Schipholtoegangspas. Op dat moment had ik dus mijn eigen Schipholtoegangspas en de pas die [medeverdachte 1] aan mij gaf. [Betrokkene 1] zei tegen mij dat ik naar de Burger King moest lopen en dat ik daar [verdachte] zou ontmoeten. Ik liep richting de Burger King. Toen ik [verdachte] zag, gaf ik hem een hand. We liepen samen een verdieping omhoog, richting vertrekhal 2. Daar gingen wij door de paspoortcontrole heen om op airside te komen. [Verdachte] en ik liepen richting de G-pier. Ik liep achter [verdachte] aan. We liepen tot gate G04. Bij gate G04 liepen we naar beneden. We zijn niet beneden gebleven, maar gingen direct weer naar boven. We liepen terug naar de McDonalds. Dit deden we twee keer achter elkaar, we liepen twee keer op en neer om te kijken of we in de gaten werden gehouden. Bij de McDonalds liepen wij samen naar de wc. Voordat wij naar de wc liepen gaf ik de man in de Adidas-jas een seintje dat hij ook naar het toilet moest gaan. [Verdachte] ging naar de wc links van de paspoortcontrole. Ik liep ongeveer drie meter achter [verdachte] aan. Daarna ben ik in mijn eentje naar de wc rechts van de paspoortcontrole gelopen. In de wc gaf ik de man in de Adidas-jas de Schipholtoegangspas die ik van [medeverdachte 1] had gekregen. Nadat ik de man in de Adidas-jas de Schipholtoegangspas had gegeven liep ik door de draaideur naast de paspoortcontrole richting de auto. De man in de Adidas-jas liep achter mij aan.

6. Een proces-verbaal met nummer PL278C/00-009495 van 26 februari 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar L.H.M. Wiegmans, dossier paragraaf 2. 1.6.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:

Op 26 februari 2000 heb ik, Wiegmans, de gegevens voorkomende in het in beslaggenomen mobiele telefoontoestel van verdachte [medeverdachte 2], merk Siemens, type SL1O, uitgelezen. In het geheugen van voornoemd telefoontoestel werd onder meer het telefoonnummer [06-00000001] met daaraan gekoppeld de naam [verdachte] aangetroffen. Onder de rubriek terugbellijst werd onder meer aangetroffen:

[telefoonnummer huis],24-02-2000 11.37.

7. Een proces-verbaal met nummer PL278B/0O-009586 van 18 mei 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar J.H. Steenge, dossier paragraaf 2.1.5.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:

Uit de printgegevens van Libertel met betrekking tot in- en uitgaand gegevensverkeer dat heeft plaatsgevonden door middel van mobiel telefoonnummer [06-00000002], naar zijn eigen verklaring bij [medeverdachte 1] in gebruik, bleek mij het volgende:

Op de inbellijst stond het volgende telefoonnummer: [06-00000001]. Gedurende de periode van opvragen van de gegevens, 20-02-2000 t/m 17-04-2000, is er met dit telefoonnummer vanaf de [06-00000002] 18 (achttien) keer gebeld.

8. Een proces-verbaal met nummer PL278C/00-009586 van 22 september 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar M.H.J.F. Platenburg, dossier paragraaf 2.1.11.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 september 2000 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige 1]:

Ik ben als bedrijfsleider werkzaam bij het bedrijf [A] b.v. [Verdachte] is op 28 januari 2000 bij het bedrijf ingeschreven voor de functie van schoonmaker. Als adres heeft hij opgegeven [adres] te [woonplaats] en als telefoonnummers [telefoonnummer huis] en [06-00000001]. Instromend personeel wordt een Schipholtoegangspas verstrekt voor drie maanden. Deze Schipholtoegangspas was geldig tot 11 mei 2000, dus is deze op 11 februari 2000 afgegeven.

9. Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer PL278C/00-000969 van 19 april 2000, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren G.A. Buist, J.J.J. van Veenstra en D.A.S. Thone, dossier paragraaf 0.3.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant of één of meer van hen:

Op 16 april 2000, tussen 8.30 en 10.15 uur, is door ons, verbalisanten, een observatie gehouden in de internationale transitlounge ter bestrijding van mensensmokkel. Bij genoemde observatie werden door ons, verbalisanten, twee personen geobserveerd, naar later bleek de gesluisde: [betrokkene 2], geboren [geboortedatum] 1981 te Marokko en sluizer [medeverdachte 4], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]. Omstreeks 9.15 uur zag ik, Buist, dat [betrokkene 2] zich bevond bij de telefooncellen op het parket. Dit is een transitruimte gelegen in het beschermde gedeelte van Schiphol. Wij, Buist en Van Veenstra, zagen dat [betrokkene 2] de toiletruimte binnenging. Ik, Veenstra, zag dat direct nadat [betrokkene 2] deze toiletruimte binnenging, hij werd gevolgd door [medeverdachte 4], die voor mij, Van Veenstra, duidelijk zichtbaar een Schipholpas in zijn rechterhand droeg. Omstreeks 10.13 uur zagen wij, Van Veenstra en Thone, dat [medeverdachte 4] het toilet verliet en direct gevolgd werd door [betrokkene 2]. Ik, Veenstra, zag dat [medeverdachte 4] achterom keek en met zijn hoofd in de richting van [medeverdachte 4] knikte. [Betrokkene 2] keek hierbij in de richting [medeverdachte 4]. Wij, Van Veenstra en Thone, zagen dat [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] naar de personeelsdoorgang, gelegen naast de paspoortcontrole vertrek-west liepen. Naast deze doorlaatpost is een personeelsdoorgang geplaatst welke slechts geactiveerd kan worden door middel van een geldige Schipholtoegangspas. Wij, Van Veenstra en Thone, zagen dat [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] beiden afzonderlijk deze personeelsdoorgang activeerden met een Schipholtoegangspas en op deze wijze de internationale transitlounge, het beschermde gebied, verlieten en op deze wijze toegang tot Nederland verkregen. Om 10.15 uur zijn aangehouden [medeverdachte 4] en [betrokkene 2]. Na de aanhouding van verdachte [betrokkene 2] is deze aan zijn kleding onderzocht. Hierbij zijn een notitie met daarop twee telefoonnummers, een telefoonkaart en een Schipholtoegangspas, voorzien van nummer [...] en op naam van [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) aangetroffen.

10. Een proces-verbaal met nummer PL278C/00-020502 van 16 april 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A.LJ. de Bree en D.A.S. Thone, dossier paragraaf 2. 1.9.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 april 2000 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:

(Noot verbalisanten: [betrokkene 2] wordt middels de confrontatiespiegel geconfronteerd met de verdachte [medeverdachte 4], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]).

Ik zeg u dat dit de man is die mij de pas heeft gegeven en mij heeft geholpen op illegale wijze Nederland binnen te komen.

(Noot verbalisanten: verdachte wordt een Schipholtoegangspas getoond ten name van [verdachte], geboortedatum [...], nummer [...] en geldig tot 11-05-2000.)

U vraagt mij of ik de pas herken die u mij toont. Ik zeg u dat dit inderdaad mogelijk is. In Rabat ontmoette ik iemand die mij vertelde dat hij iemand op de luchthaven Schiphol kende die mij kon helpen Nederland in te komen. Ik heb met de man in Marokko afgesproken dat ik de man die mij zou helpen Nederland in te komen 3000 US dollar zou betalen. Het geld zou worden voorgeschoten door een vriend van mijn broer: [verdachte]. Als ik in Nederland was zou mijn broer [verdachte] bellen. De jongen van de luchthaven die mij de toegangspas heeft gegeven kent [verdachte], want toen ik hem belde vanuit Istanbul heb ik hem het telefoonnummer van [verdachte] gegeven. [Verdachte] zou geld geven aan de jongen op de luchthaven zodra ik in Nederland was. Ik heb gebeld. Ik kreeg [verdachte] aan de lijn. [Verdachte] zei dat er een man naar mij toe zou komen die mij zou helpen Nederland in te komen. Ik moest om 10.00 uur de toiletten bij het casino binnengaan. Daar werd er een Schipholtoegangspas in mijn handen gegeven door de jongen die mij Nederland in geholpen heeft. Vanuit Marokko is er al contact geweest en is mij verteld hoe ik de toegangspas moest gebruiken. De jongen vertelde mij dat ik precies hetzelfde moest doen wat hij deed. In de toiletten heeft de jongen nog staan bellen met zijn mobiele telefoon. Daarna liep de jongen het toilet af en ben ik hem gevolgd. De jongen hield zijn Schipholtoegangspas tegen een witte plaat aan. De jongen ging als eerste door het draaideurtje heen. Ik deed precies hetzelfde en vlak daarna zag ik dat de jongen werd aangehouden. Direct daarna werd ik ook aangehouden.

11. Een proces-verbaal met nummer PL278C/00-020497 van 16 april 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar D.A.S. Steenge, dossier paragraaf 2.1.10.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:

Ik, Thone, heb op 16 april 2000 de mobiele telefoon die op 16 april 2000 onder [medeverdachte 4] in beslag is genomen, uitgelezen. In het menu onder telefoonboek staat het nummer [06-00000002]. Dit is het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte 1]. Uit de telefoongegevens is opgemaakt dat er het laatst gebeld is met telefoonnummer [06-00000001]. Bij [medeverdachte 1] werd dit telefoonnummer aangetroffen onder de naam [verdachte].

Nadere bewijsoverweging

De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn - ook in hun onderdelen - telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voorzover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Het hof overweegt nog nader als volgt.

Uit de inhoud van de onder nrs. 4, 5 en 10 gebezigde bewijsmiddelen, bezien in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen, volgt dat de mededader [medeverdachte 1] aan de mededader [medeverdachte 3] een geldbedrag in het vooruitzicht heeft gesteld (feit 1), en voorts, dat [betrokkene 2] als degene die zich de toegang tot Nederland heeft verschaft in verband daarmee een geldbedrag zou moeten betalen, welk bedrag is voorgeschoten door [verdachte]. Aldus komt ook het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde element "winstbejag" voor bewezenverklaring in aanmerking.

Ten aanzien van verdachtes betrokkenheid bij het onder 2 bewezenverklaarde feit overweegt het hof nog het volgende. Uit de inhoud van het onder nr. 11 gebezigde bewijsmiddel volgt dat het telefoonnummer, waarmee het laatst is gebeld met het onder de mededader [medeverdachte 4] inbeslaggenomen gsm-toestel, overeenkomt met het toentertijd bij de verdachte in gebruik zijnde gsm-telefoonnummer, terwijl dat nummer in het toestel van [medeverdachte 1] is opgeslagen met het kenmerk "[verdachte]". De inhoud van de onder de nrs. 10 en 11 gebezigde bewijsmiddelen rechtvaardigt aldus de conclusie dat [medeverdachte 4] kort voor zijn aanhouding contact heeft gehad met de verdachte. Daarmee is vervolgens gegeven dat met de door de Nederland binnen gesluisde [betrokkene 2] genoemde "[verdachte]" (bewijsmiddel nr. 10) de verdachte is bedoeld, mede in aanmerking genomen het feit dat de mededader [medeverdachte 4] de ten name van de verdachte gestelde Schipholpas heeft misbruikt door deze aan [betrokkene 2] te geven teneinde zich daarmee de toegang tot Nederland te kunnen verschaffen (bewijsmiddelen nrs. 9 en 10).

8. Het middel berust op de stelling dat het Hof in de nadere bewijsoverweging op onbegrijpelijke wijze een verband aanneemt tussen de bij de beide feiten in het vooruitzicht gestelde geldelijke beloning. Die stelling is echter gebaseerd op een onjuiste lezing van de overwegingen van het Hof. Die houden immers niet meer in dan dat het Hof op grond van de onderscheiden bewijsmiddelen tot het oordeel is gekomen dat zowel in het geval van feit 1 als van feit 2 bewezenverklaard kan worden dat uit winstbejag is gehandeld. De enkele omstandigheid dat het Hof geen splitsing heeft aangebracht in de bewijsmiddelen voor de beide feiten maakt dat niet anders. Dat betekent immers nog niet dat het Hof alle bewijsmiddelen voor beide feiten gebruikt. Het Hof overweegt ook dat alleen de bewijsmiddelen die blijkens hun inhoud betrekking hebben op een feit tot het bewijs voor dat feit gebezigd worden. De verwijzing naar de bewijsmiddelen 4 en 5 heeft in dat verband dan ook onmiskenbaar betrekking op feit 1, terwijl bewijsmiddel 10 op het als tweede bewezenverklaarde feit betrekking heeft.

9. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

10. Het derde middel behelst de klacht dat het Hof de bewezenverklaring van feit 1 ondeugdelijk heeft onderbouwd voor zover die inhoudt dat de verdachte zich met zijn mededaders gezamenlijk per auto naar de luchthaven Schiphol heeft begeven.

11. In de toelichting op het middel wordt er met juistheid op gewezen dat de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat verdachte samen met zijn mededaders naar Schiphol is gereden berust op verdachtes verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, die op dat punt strijdig is met diens eveneens voor het bewijs gebezigde verklaring afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg alsmede met op de dag van het onder 1 bewezenverklaarde feit alsmede 4 dagen later afgelegde verklaringen van [medeverdachte 3]. Het Hof heeft de bewezenverklaring voor wat betreft genoemd onderdeel dus onvoldoende met redenen omkleed.

12. Het voorgaande behoeft echter niet tot cassatie te leiden. Bedoeld onderdeel kan uit de bewezenverklaring worden weggelaten zonder dat dit leidt tot verlaten van de grondslag van de tenlastelegging. Doordat niet is tenlastegelegd met welk doel verdachte en zijn mededaders zich in de auto naar Schiphol zouden hebben begeven, vormt het geen essentieel deel van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde medeplegen. Feit blijft immers dat, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen 1, 4 en 5, dat [medeverdachte 3] tegenover verdachte heeft gesproken van mensensmokkel en vervolgens aan verdachte heeft gevraagd of deze hem wilde helpen iemand er uit te sluizen, dat verdachte wel wilde meedoen en dat verdachte vervolgens met [medeverdachte 3] door de personeelsingang in vertrekhal west op de airside is gekomen, [medeverdachte 3] met verdachte is gelopen naar de man die gesluisd moest worden en twee keer met verdachte op en neer is gelopen om te zien of zij gevolgd werden.

13. Het middel is tevergeefs voorgedragen.

14. Het vierde middel klaagt erover dat het onder 1 bewezenverklaarde voor wat betreft het medeplegen daarvan door de verdachte niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat het Hof heeft verzuimd te responderen op een ter terechtzitting gevoerd verweer, inhoudende dat de verdachte zich heeft gedistantieerd van de gedragingen van [medeverdachte 3].

15. Door de raadsman die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bijstond, is onder meer betoogd dat er onvoldoende bewijs van medeplegen van feit 1 is en dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De pleitaantekeningen houden - voor zover hier van belang - het volgende in:

Is er sprake van medeplegen?

Welk feitelijk handelen kan aan [verdachte] worden toegerekend?

- is met [medeverdachte 3] op 24 februari 2000 op Schiphol geweest en is tevens met hem naar airside gegaan;

- [medeverdachte 3] heeft hem gevraagd hem te helpen om mensen eruit te halen;

- verbalisanten zien [medeverdachte 3] in gezelschap van een man met een zwarte jas. Vervolgens ziet men [medeverdachte 3] op twee momenten met de man praten;

- [medeverdachte 3] verklaart dat hij [verdachte] heeft verteld wat hij ging doen en [verdachte] wilde wel meedoen;

- Uit onderzoek blijkt dat het 06-nummer van [verdachte] voorafgaande aan deze datum veelvuldig contact heeft gehad met het 06-nummer van [medeverdachte 1]. Uit onderzoek van de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] blijkt dat hij de huisaansluiting van [verdachte] die ochtend heeft gebeld.

Van belang in deze kwestie is dat tijdens de observatie geen enkele keer wordt waargenomen dat [verdachte] contact heeft met [betrokkene 1]. Hij maakt geen handgebaren, [betrokkene 1] loopt niet achter hem aan, hij loopt niet het toilet in waarna [betrokkene 1] hetzelfde toilet ingaat en [betrokkene 1] verlaat niet achter [verdachte] aan de transitlounge. Er is derhalve geen enkele keer waargenomen dat [verdachte] op enigerlei wijze contact maakt met [betrokkene 1].

Er is derhalve geen uitvoeringshandeling die [verdachte] kan worden verweten, op grond waarvan medeplegen kan worden aangenomen. Nou hoeft dat gegeven niet doorslaggevend te zijn. De volledige en nauwe samenwerking kan ook aannemelijk worden gemaakt door te verwijzen naar de intensiteit van de samenwerking, een bepaalde taakverdeling, de rol in voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op geëigende momenten en aanwezigheid op belangrijke momenten.

Er blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] elkaar al langer kenden, dat [verdachte] zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] kende, en dat deze samenstelling van personen naar Schiphol afreisden. Moet [verdachte] dan van het plan hebben geweten dat men iemand wilde sluizen? [Medeverdachte 3] verklaart dat hij het [verdachte] op Schiphol heeft verteld en [verdachte] verklaart hetzelfde (overigens hebben beiden een ander verhaal over hoe [verdachte] daar verzeild is geraakt. [Medeverdachte 4] bevestigt echter de lezing van [verdachte]).

Er blijkt echter niet van een bepaalde taakverdeling tussen [medeverdachte 3] en [verdachte], en ook niet van een intensieve samenwerking tussen beiden. Als er al gesproken zou kunnen worden van een rol bij [verdachte] dan is die in ieder geval niet belangrijk te noemen.

Uit jurisprudentie blijkt dat ook een passief blijvende verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Ik verwijs u naar Hoge Raad 20 augustus 2002 (02389/01; DD 02.052), hetgeen een arrest van uw Hof betrof. De verdachte wist van het plan om zijn vader van het leven te beroven, haalde hem op van Schiphol en bracht hem naar zijn huis alwaar de moord plaatsvond. Zijn mededader stak toen zijn vader dood. Vervolgens helpt hij met het uitwissen van de sporen. Het feit werd bewezen verklaard nu de verdachte zich zo had verbonden met het delict. Ten overvloede wordt bij het arrest overwogen dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd, door passief te blijven en niet in te grijpen.

Heeft [verdachte] zich op 24 februari 2000 niet gedistantieerd? In zijn verklaring van 28 februari 2000 verklaart [medeverdachte 3] als volgt: "[verdachte] ging naar de wc links van de paspoortcontrole. Ik liep ongeveer drie meter achter [verdachte] aan. [Verdachte] zei daar tegen mij dat hij ermee kapte hij wilde er niets meer mee te maken hebben. Daarna ben ik in mijn eentje naar de wc rechts van de paspoortcontrole gelopen". En vervolgens sluist [medeverdachte 3] [betrokkene 1].

Er is nog een andere factor van betekenis waaruit blijkt dat [verdachte] niets met de handelingen van [medeverdachte 3] te maken wil hebben en zich derhalve heeft gedistantieerd. Door de observanten wordt niet vastgesteld dat [verdachte] op enigerlei wijze bij het feitelijke sluizen is betrokken. Van belang is voorts dat de observanten zien dat [medeverdachte 3] met [betrokkene 1] naar de auto loopt, waarna [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] instappen. [Verdachte] is hier in geen velden of wegen te bekennen.

De conclusie is dat [verdachte] niet feitelijk heeft bijgedragen aan het sluizen van [betrokkene 1] en voorts dat hij zich heeft gedistantieerd. Er is geen sprake van medeplegen zodat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het eerste feit.

16. Anders dan het middel wil kan uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet alleen worden afgeleid dat verdachte wel wilde helpen iemand er uit te sluizen, maar ook dat verdachte aan die door hem tegenover [medeverdachte 3] uitgesproken bereidheid uitvoering heeft gegeven doordat verdachte nadat hij vervolgens met [medeverdachte 3] door de personeelsingang in vertrekhal west op de airside was gekomen, met [medeverdachte 3] is gelopen naar de man die gesluisd moest worden, [betrokkene 1], en twee keer met [medeverdachte 3] op en neer is gelopen om te zien of zij gevolgd werden. Aldus kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte zo nauw en volledig met [medeverdachte 3] heeft samengewerkt dat van medeplegen kan worden gesproken.

17. Aan het voorgaande doet niet af de enkele omstandigheid dat de verdachte toen [medeverdachte 3] naar een toilet ging om [betrokkene 1] een Schipholpas te overhandigen, naar een ander toilet is gegaan. Zoals het Hof gezien de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte 3] zijn nagegaan of zij niet werden gevolgd, kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft overwogen kan de omstandigheid dat verdachte niet samen met [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] in hetzelfde toilet is gegaan om aan [betrokkene 1] een Schipholpas te geven heel wel zijn ingegeven door de vrees dat zo hij dat wel zou doen daardoor eerder in het oog zou springen dat verdachte en [medeverdachte 3] met ongeoorloofde zaken bezig waren. Daarom behoefde het Hof ook niet in te gaan op het - overigens niet aan verdachtes verklaring ter terechtzitting - ontsproten verweer dat uit de omstandigheid dat de verdachte niet in hetzelfde toilet is gegaan als [medeverdachte 3] en niet samen met [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] naar buiten is gegaan, blijkt dat verdachte zich uiteindelijk toch nog heeft gedistantieerd van het medeplegen van de onderhavige mensensmokkel. In aanmerking genomen dat verdachte en [medeverdachte 3] zorgvuldig zijn nagegaan of zij werden gevolgd, kan het in het verweer bedoelde gedrag ook worden begrepen als uiting van het streven te voorkomen dat men de aandacht op zich zou vestigen.

18. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG