Hoge Raad, 29-06-2007, AZ4663, R06/045HR
Hoge Raad, 29-06-2007, AZ4663, R06/045HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 juni 2007
- Datum publicatie
- 29 juni 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ4663
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ4663
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2006:AW2630, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- R06/045HR
Inhoudsindicatie
Bescherming persoonsgegevens. Vordering op de voet van art. 46 lid 1 Wbp tot bevel aan bank inzage te verlenen in en afschriften te verstrekken van alle op een voormalige cliënt betrekking hebbende persoonsgegevens en volledige informatie te verstrekken over hun herkomst en het doel van de verwerking van deze gegevens door de bank. Ruime uitleg art. 35 Wbp, verplichting bank kopieën bescheiden en transcripties van telefoongesprekken te verstrekken; misbruik van bevoegdheid?; doorkruising van art. 843a Rv.?; richtlijnconforme interpretatie; rechtsstrijd van partijen in hoger beroep
Uitspraak
29 juni 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/045HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. B.T.M. van der Wiel,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 30 november 2004 ter griffie van de rechtbank te 's-Hertogenbosch ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - zich gewend tot die rechtbank en op de voet van art. 46 lid 1 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verzocht verzoekster tot cassatie - verder te noemen: Dexia - op straffe van een dwangsom te bevelen zijn verzoek op grond van art. 35 Wbp alsnog toe te wijzen. Het verzoek strekt er mede toe dat de rechtbank Dexia zal bevelen aan [verweerder] kopieën te verstrekken van alle bescheiden met zijn persoonsgegevens.
Dexia heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld ter terechtzitting van 16 februari 2005. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] gespecificeerd welke gegevens Dexia ten minste moet vermelden op het overzicht ingevolge art. 35 lid 2 Wbp, en van welke bescheiden Dexia in ieder geval kopieën dient te verstrekken aan [verweerder]. Bij beschikking van 13 april 2005 heeft de rechtbank Dexia - op straffe van een dwangsom - bevolen aan [verweerder] op de voet van het bepaalde in art. 35 Wbp en met inachtneming van hetgeen in deze beschikking is overwogen een overzicht te geven van de persoonsgegevens die zij betreffende [verweerder] verwerkt. Hetgeen meer of anders is verzocht heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft Dexia hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dexia heeft in hoger beroep verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- [verweerder] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek althans dit verzoek af te wijzen;
- [verweerder] op straffe van een dwangsom van € 10.000 per dag (met een maximum van € 50.000) te bevelen om, binnen drie dagen na de door het hof te geven beschikking, het overzicht van 11 mei 2005 dat Dexia op grond van de beschikking van de rechtbank aan [verweerder] heeft verstrekt en eventuele kopieën daarvan, af te geven aan de raadsman van Dexia;
- [verweerder] op straffe van een dwangsom van € 10.000 per overtreding (met een maximum van € 50.000) te verbieden op enigerlei wijze gebruik te maken van de gegevens zoals opgenomen in voormeld overzicht.
[Verweerder] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd.
Bij tussenbeschikking van 16 januari 2006 heeft het hof Dexia verzocht om uiterlijk op 13 februari 2006 de in rov. 4.10.8 en 4.10.9 van zijn beschikking genoemde schriftelijke inlichtingen te geven c.q. de in die overwegingen genoemde, onder Dexia berustende, stukken in te zenden, met gelijktijdige toezending van afschriften aan [verweerder]. Na een daartoe strekkend verzoek van Dexia, heeft het hof bij aanvullende beschikking van 9 februari 2006 Dexia verlof verleend cassatieberoep in te stellen tegen de beschikking van 16 januari 2006.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof van 16 januari 2006 heeft Dexia beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing.
De advocaten van Dexia hebben bij brief van 14 december 2006 op de conclusie gereageerd. De advocaat van [verweerder] heeft eveneens bij brief van 14 december 2006 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Op 4 december 2000 heeft [verweerder] met de rechtsvoorgangster van Dexia, Bank Labouchère N.V., een effectenlease-overeenkomst gesloten genaamd WinstVerDriedubbelaar (hierna: de overeenkomst).
(ii) Bij brief van 30 juli 2002 heeft [verweerder] Dexia verzocht om toezending van al zijn "stukken c.q. documenten". In een brief van 28 maart 2003 heeft [verweerder] dit verzoek herhaald.
(iii) Bij deurwaardersexploot van 3 december 2003 heeft [verweerder] jegens Dexia primair een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de effectenlease-overeenkomst wegens dwaling en subsidiair schadevergoeding gevorderd wegens een toerekenbare tekortkoming van Dexia in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Voorts heeft [verweerder] in dit exploot Dexia verzocht om hem een overzicht in de zin van art. 35 Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en kopieën van alle gegevens uit zijn dossier toe te sturen.
(iv) Per brief van 22 december 2003 heeft Dexia een overzicht van (persoons)gegevens aan [verweerder] gestuurd.
(v) [Verweerder] heeft bij brief van 22 januari 2004 aan Dexia verzocht alle in zijn dossier verwerkte gegevens, binnen vier weken na dagtekening van die brief in kopie aan hem toe te zenden. Voorts heeft [verweerder] in deze brief meegedeeld, dat de door Dexia in haar brief van 22 december 2003 verstrekte gegevens zijn gesteld "in geheel algemene zin" en "derhalve sterk ontwijkend van aard om een beeld te kunnen vormen" over die gegevens.
(vi) Bij brief van 5 februari 2004 heeft [verweerder] het verzoek uit zijn brief van 22 januari 2004 om toezending in kopie van alle in zijn dossier verwerkte gegevens herhaald.
(vii) In reactie op de twee laatstgenoemde brieven heeft Dexia [verweerder] bij brief van 19 februari 2004 bericht dat zij niet ingaat op het verzoek van [verweerder] om hem kopieën te verstrekken van zijn dossier, omdat zij aan [verweerder] reeds een volledig overzicht heeft verstrekt per brief van 22 december 2003 en uit art 35 lid 2 Wbp niet volgt dat onder een volledig overzicht ook afschriften dan wel kopieën moet worden verstaan.
(viii) Daarop heeft [verweerder] het College bescherming persoonsgegevens (hierna: CBP) bij brief van 24 februari 2004 verzocht om te bemiddelen in zijn geschil met Dexia over zijn persoonsgegevens, aan welk verzoek het CBP gehoor heeft gegeven. Uiteindelijk heeft het CBP [verweerder] bij brief van 3 november 2004 medegedeeld dat het de behandeling van zijn zaak had beëindigd, omdat bemiddeling niet meer zinvol was.
3.2 Bij inleidend verzoekschrift heeft [verweerder] de rechtbank verzocht Dexia op straffe van een dwangsom te bevelen (i) uitvoering te geven aan de Wbp en [verweerder] inzage te verlenen in en afschriften te verstrekken van alle op hem betrekking hebbende persoonsgegevens en (ii) [verweerder] volledige informatie te verstrekken over de herkomst van diens persoonsgegevens en het doel van de verwerking van deze gegevens door Dexia. De rechtbank heeft Dexia bevolen aan [verweerder] op de voet van het bepaalde in art. 35 Wbp een overzicht te verstrekken dat niet méér behoeft in te houden dan een opsomming van de verwerkte persoonsgegevens en de aard van eventuele bescheiden of bestanden die daaraan op de een of andere wijze zijn gekoppeld, zonder dat de inhoud van die bescheiden wordt weergegeven. Na ontvangst van dit overzicht kan [verweerder] Dexia desgewenst verzoeken om nadere informatie of inzage in/afschrift van één of meer bescheiden. [Verweerder] moet dan tot op zekere hoogte aangeven welk belang hij heeft bij inzage in of bij het verstrekken van een kopie van een bepaald stuk. Vervolgens dient Dexia een afweging te maken of zij aan het nadere verzoek van [verweerder] kan voldoen. Het overzicht dat Dexia bij brief van 22 december 2003 aan [verweerder] heeft verstrekt bevat slechts ten dele persoonsgegevens, en voor het overige gegevens die in zeer algemene termen zijn omschreven en is te weinig concreet om [verweerder] in staat te stellen zijn verzoek nader te specificeren, aldus de rechtbank. Ter voldoening aan de beschikking van de rechtbank heeft Dexia aan [verweerder] een nieuw overzicht van diens door Dexia verwerkte persoonsgegevens, gedateerd 11 mei 2005, gezonden.
[Verweerder] heeft in hoger beroep zijn verzoek gewijzigd in dier voege dat hij onder opsomming van diverse op hem betrekking hebbende, bij Dexia (verondersteld) aanwezige bescheiden het hof heeft verzocht (a) vast te stellen dat het door Dexia verstrekte overzicht niet voldoet aan de door de rechtbank gestelde eisen, (b) Dexia te bevelen alsnog een lijst aan [verweerder] te verstrekken van alle stukken die zich in het persoonlijk dossier van [verweerder] bevinden en (c) Dexia te bevelen om [verweerder] inzage in zijn persoonsgegevens te verlenen door middel van het verstrekken van kopieën, voor het geval Dexia in het te verstrekken overzicht slechts summierlijk melding zou maken van de verwerking van persoonsgegevens zonder de zakelijke inhoud van voormelde stukken weer te geven. Het hof heeft daarop Dexia verzocht uiterlijk op 13 februari 2006 de in rov. 4.10.8 en 4.10.9 van zijn beschikking genoemde schriftelijke inlichtingen te geven, de in die rechtsoverwegingen bedoelde, onder Dexia berustende stukken in te zenden, en tegelijk met de verzending van deze inlichtingen en stukken aan het hof een afschrift hiervan aan [verweerder] te sturen. Daartoe heeft het hof - voorzover in cassatie van belang - onder meer het volgende overwogen.
(i) Dexia heeft aangevoerd dat [verweerder] misbruik maakt van zijn bevoegdheid ex art. 35 Wbp door deze bevoegdheid te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, namelijk om zijn processuele positie te verbeteren ten nadele van Dexia. Of een betrokkene zijn bevoegdheid misbruikt waardoor deze bevoegdheid niet kan worden ingeroepen (art. 3:15 BW jo. 3:13 BW) zal aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden beoordeeld. Het doel van art. 35 Wbp is om de betrokkene (in casu: [verweerder]) in de gelegenheid te stellen om na te gaan of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door de verantwoordelijke (in casu: Dexia) worden verwerkt, en of de weergave van zijn persoonsgegevens in de verwerking van Dexia juist is, voor het doel of de doeleinden van de verwerking volledig en ter zake dienend is en of Dexia zijn persoonsgegevens in overeenstemming met wettelijke voorschriften verwerkt. Dienaangaande heeft [verweerder] gemotiveerd gesteld dat hij wil nagaan of Dexia zijn persoonsgegevens correct heeft verwerkt, en hij heeft ter zake zelfs een procedure tegen Dexia aanhangig gemaakt met het risico van een proceskostenveroordeling. De enkele omstandigheid dat [verweerder] met de eenmaal verkregen gegevens vervolgens tevens een ander doel zou kunnen dienen, bijvoorbeeld door deze te gebruiken in een eventuele civiele procedure tegen Dexia, is ontoereikend om misbruik van recht aan te nemen. Dit kan anders zijn indien dat andere doel onrechtmatig is, maar dat heeft Dexia niet gesteld. Dexia stelt wel dat zij processuele schade zal lijden indien zij het verzoek van [verweerder] zou inwilligen, maar, zo al sprake zou kunnen zijn van schade, is dat rechtmatige schade. Ook het enkele feit dat sprake is van een conflictsituatie tussen partijen staat er niet aan in de weg dat [verweerder] gebruik maakt van zijn rechten uit de Wbp, en levert op zichzelf genomen geen misbruik van recht op. Hetgeen Dexia stelt is derhalve ontoereikend om misbruik van recht aan te nemen. Ten slotte geldt dat het verzoek van [verweerder] ex art. 35 Wbp geen doorkruising oplevert van art. 843a Rv. Beide procedures kunnen naast elkaar lopen in die zin dat (de mogelijkheid van) toepassing van de procedure van art. 843a Rv. niet aan toepassing van die van art. 35 Wbp in de weg kan staan, noch de toepassing van laatstgenoemde procedure op enigerlei wijze kan belemmeren of inperken. Daarbij is niet van belang dat voor een verzoek ex art. 35 Wbp niet dezelfde eisen gelden als voor een vordering ex art. 843a Rv. en dat Dexia niet op gelijke voet gegevens kan opvragen bij [verweerder], omdat dit nu eenmaal een gevolg is van de wettelijke regeling zoals neergelegd in de Wbp, en van de daaraan ten grondslag liggende Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995, waarbij alleen aan de betrokkene een onvoorwaardelijk recht op kennisneming van de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens is verleend. (rov. 4.6.2-4.6.3)
(ii) [Verweerder] heeft voldoende belang bij zijn verzoek ex art. 35 Wbp dat volgt uit het hem in art. 35 Wbp en in Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 verleende recht om zich vrijelijk tot de verantwoordelijke te wenden. Daaraan doet niet af dat [verweerder] van Dexia al twee overzichten van zijn persoonsgegevens heeft ontvangen (van 22 december 2003 en 11 mei 2005). Evenmin doet afbreuk aan het belang van [verweerder] dat hij reeds bekend is met de inhoud van de overeenkomst en van de tussen partijen gevoerde correspondentie en telefoongesprekken. De ratio van art. 35 Wbp is immers dat [verweerder] moet kunnen controleren of de weergave van zijn persoonsgegevens in de verwerking van Dexia juist, volledig, relevant en rechtmatig is, zodat [verweerder] in staat is om zonodig zijn correctierecht ingevolge art. 36 Wbp uit te oefenen. (rov. 4.7.1-4.7.2)
(iii) In art. 35 Wbp ligt het recht op kopieën en afschriften van persoonsgegevens besloten, alsmede het recht op transcripties van opgenomen telefoongesprekken, behoudens door Dexia te stellen bijzondere omstandigheden. Zulks sluit aan bij de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen, alsmede bij het op de Wbp gebaseerde Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp (Stb. 2001, 305), welk besluit uitgaat van het verstrekken van kopieën en afschriften aan de betrokkene in het kader van de honorering van een verzoek ex art. 35 Wbp. Het feit dat Dexia kosten moet maken om aan [verweerder] kopieën en transcripties te kunnen verstrekken, en het feit dat er enige tijd gemoeid is met het traceren van de telefoongesprekken met [verweerder], leveren geen bijzondere omstandigheden op als hier bedoeld, met name niet nu genoemd besluit erin voorziet dat Dexia de daaraan verbonden (forfaitaire) kosten in rekening kan brengen bij [verweerder]. Dit een en ander geldt temeer nu het heden ten dage in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is om een betrokkene desgewenst (tegen betaling) inzage in zijn persoonsgegevens te verschaffen door middel van kopieën en transcripties, terwijl niet gebleken is dat Dexia een rechtens te respecteren belang heeft om deze stukken niet te verstrekken aan [verweerder]. Aan de hand van de betreffende kopieën en transcripties kan [verweerder] Dexia om verwijdering of correctie van zijn persoonsgegevens verzoeken en eventueel de onjuistheid of onrechtmatigheid van de verwerking hiervan bewijzen.(rov. 4.7.3-4.7.5)
(iv) Wat betreft de transcripties van opgenomen telefoongesprekken dient in ogenschouw te worden genomen dat de advocaat van Dexia tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd aan het hof heeft medegedeeld dat Dexia de bandopnamen van de telefoongesprekken bewaart met het oog op haar procespositie in eventuele civiele procedures tegen haar cliënten. Zodanig belang is dan wederzijds. Deze bewijsfunctie staat er niet aan in de weg dat [verweerder] er belang bij heeft dat Dexia aan hem transcripties verstrekt met het in de art. 35 en 36 Wbp voorziene doel. (rov. 4.7.6)
(v) Dexia heeft in eerste aanleg gesteld dat zij op grond van art. 43, onder e, Wbp geen gevolg behoeft te geven aan het verzoek van [verweerder], nu zij zich geconfronteerd ziet met een groot aantal verzoeken ex art. 35 Wbp, de honorering van al die verzoeken hoge administratieve lasten meebrengt en de bedrijfsvoering van Dexia frustreert. Daarbij heeft Dexia erop gewezen, dat zij naar aanleiding van een oproep van TROS Radar van 13 september 2004 al meer dan 3900 verzoeken ex art. 35 Wbp heeft ontvangen, en voorts dat de vereniging Payback haar leden blijkens een nieuwsbrief van 15 december 2003 heeft opgeroepen om bij Dexia een verzoek ex art. 35 Wbp in te dienen. Deze oproepen lijken volgens Dexia slechts ten doel te hebben om haar te schaden. Deze stellingen van Dexia snijden geen hout, omdat deze eraan voorbijzien dat het verzoek van [verweerder] moet worden beoordeeld als een individueel verzoek. In het onderhavige geval kan Dexia [verweerder] in elk geval niet tegenwerpen dat zij naar aanleiding van de oproepen van TROS Radar en de vereniging Payback vele verzoeken heeft ontvangen, aangezien [verweerder] zijn verzoek ruimschoots vóór de oproep van TROS Radar heeft gedaan en als onbetwist vaststaat dat [verweerder] geen lid is van de vereniging Payback, terwijl voorts gesteld noch gebleken is dat zijn verzoek het gevolg is van de oproep van deze vereniging. Waar het om gaat is of door inwilliging van het enkele verzoek van [verweerder] de administratieve lasten zodanig disproportioneel zijn dat Dexia in één van haar rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast. Daarbij geldt dat Dexia per persoonsgegeven en per document aannemelijk zal moeten maken dat dit het geval is, aangezien art. 43 Wbp slechts de mogelijkheid biedt om art. 35 Wbp buiten toepassing te laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de in art. 43 Wbp genoemde gronden. Dexia heeft echter gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de honorering van (onderdelen van) het verzoek van [verweerder] tot zodanige disproportionele administratieve lasten leidt, temeer daar Dexia in eerste aanleg in alinea nr. 28 van haar verweerschrift zelf heeft gesteld dat er op zichzelf geen enkel beletstel is om aan het verzoek van [verweerder] te voldoen. Het beroep van Dexia op art. 43, onder e, Wbp gaat daarom niet op. (rov. 4.8.1-4.8.3)
(vi) Dexia kan niet volstaan met de verstrekking aan [verweerder] van een samenvatting van diens persoonsgegevens. Zij zal [verweerder] kopieën moeten geven van documenten waarin zijn persoonsgegevens zijn opgenomen. In dit geding behoeft Dexia geen kopie van de met [verweerder] gesloten overeenkomst te verstrekken, omdat [verweerder] daarbij geen belang heeft, nu hij reeds over een kopie van de destijds door hem ondertekende en naar Dexia teruggestuurde overeenkomst beschikt. Dexia moet [verweerder] transcripties van de opgenomen telefoongesprekken verstrekken, omdat hij daarop recht heeft en het bestanden betreft in de zin van art. 1, aanhef en onder c, Wbp. Dexia bewaart deze banden immers als bewijsmateriaal. Het hof verzoekt Dexia, gelet op de daarmee gemoeide kosten, in dit geding niet om transcripties van de opgenomen telefoongesprekken over te leggen. Indien [verweerder] deze transcripties tegen betaling wenst te ontvangen, dient hij zich hiervoor rechtstreeks tot Dexia te wenden. Dexia behoeft geen kopieën over te leggen van interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van Dexia bevatten en uitsluitend zijn bedoeld voor intern overleg en beraad, aangezien [verweerder] daarop geen recht heeft, waarbij het hof verwijst naar HR 24 januari 2003, nr. C01/143, NJ 2003, 491 en art. 2 lid 2, onder a, Wbp. Dat wordt anders als deze notities in een bestand worden opgenomen. Onder bovenbedoelde interne notities kunnen niet worden begrepen notities van persoonsgegevens die Dexia bij derden heeft opgevraagd zoals bij het BKR, of notities van persoonsgegevens die Dexia heeft opgevraagd bij [verweerder] zelf, bijvoorbeeld in verband met het opstellen van zijn cliëntenprofiel. Laatstbedoelde notities vallen dus wél onder het recht op kennisneming ingevolge art. 35 Wbp. (rov. 4.9.2-4.10.10)
Bij aanvullende beschikking van 9 februari 2006 heeft het hof na een daartoe strekkend verzoek van Dexia, en na het horen van [verweerder] daarover, aan Dexia verlof verleend om cassatieberoep in te stellen tegen zijn beschikking van 16 januari 2006.
3.3 De Hoge Raad zal eerst de onderdelen 2 en 3 gezamenlijk behandelen. Zij komen op tegen rov. 4.7.3 en 4.8.3 van de bestreden beschikking en strekken ten betoge dat onjuist dan wel onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat in art. 35 Wbp het recht op kopieën en afschriften van persoonsgegevens alsmede het recht op transcripties van opgenomen telefoongesprekken besloten ligt en dat, nu Dexia onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door inwilliging van het enkele verzoek van [verweerder] de administratieve lasten zodanig disproportioneel zijn dat Dexia in één van haar rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, art. 43 Wbp niet de mogelijkheid biedt om art. 35 Wbp buiten toepassing te laten. De onderdelen voeren daartoe aan dat (i) de inwilliging van een verzoek als dat van [verweerder] tevens de inwilliging van veel vergelijkbare verzoeken van andere cliënten zou meebrengen, hetgeen Dexia in totaal enige honderdduizenden euro's zou kosten, (ii) het verzoek van [verweerder] is gericht op hem reeds bekende gegevens en (iii) door de inwilliging van het verzoek art. 843a Rv. wordt doorkruist, waardoor Dexia processueel nadeel lijdt.
3.4 Vooropgesteld moet worden dat de Wbp strekt ter uitvoering van Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens van 24 oktober 1995, Pb. EG L 281 (TK 1997-1998, 25892, nr. 3, p. 157-158) en conform deze richtlijn moet worden uitgelegd. Uit nr. 41 van de considerans en - het in art. 35 Wbp geïmplementeerde - art. 12 van de Richtlijn volgt dat de betrokkene recht heeft op toegang tot de gegevens die het voorwerp van een verwerking vormen en hemzelf betreffen, zodat hij zich van de juistheid en de rechtmatigheid van de over hem opgeslagen informatie kan vergewissen. Hieruit vloeit voort dat de verantwoordelijke (in de zin van de Wbp) specifieke informatie behoort te verstrekken aan de betrokkene waardoor deze in staat wordt gesteld behoorlijk kennis te nemen van zijn gegevens en van de wijze waarop deze zijn verwerkt. De betrokkene kan bij het vragen van deze informatie volstaan met een verwijzing naar art. 35 Wbp en behoeft geen nadere redenen op te geven. Hij mag verwachten dat de vervolgens aan te reiken informatie transparant en volledig zal zijn. Daarom kan Dexia niet het verzoek van [verweerder] afwijzen met een beroep op de door de onderdelen genoemde omstandigheid dat dit verzoek is gericht op de verstrekking van reeds aan [verweerder] bekende gegevens, zij het dat Dexia aan [verweerder] geen gegevens behoeft te verstrekken waarover hij reeds beschikt en aan de hand waarvan hij zich reeds een oordeel heeft kunnen vormen. Verder volgt uit het voorgaande, dat, anders dan Dexia kennelijk wil betogen, de verantwoordelijke bij de voldoening aan de door art. 35 lid 2 Wbp op de verantwoordelijke gelegde verplichting om aan de betrokkene een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens te verschaffen niet kan volstaan met de verstrekking van globale informatie, doch alle relevante informatie over de betrokkene moet verschaffen, hetgeen, afhankelijk van de omstandigheden, vaak zal kunnen - en zo nodig op aanwijzing van de rechter zal moeten - gebeuren door het verstrekken van afschriften, kopieën of uittreksels. Dit valt ook af te leiden uit de parlementaire geschiedenis van art. 29 Wet Persoonsregistraties (TK 1986-1987, 19095, nr. 6, p. 57-58), de voorganger van art. 35 Wbp waarbij laatstgenoemde bepaling aansluit (MvT, TK 1997-1998, 25892, nr. 3, p. 157-158). Het in art. 35 gebruikte begrip "volledig overzicht" moet veeleer als een ruime aanduiding van de verplichting tot het verschaffen van de gegevens en niet als een beperking worden beschouwd. Wel kan Dexia bij het verschaffen van de gegevens rekening houden met de belangen van derden, zij het dat dit op proportionele wijze dient te geschieden. Zo kunnen bij de verstrekking van kopieën van bescheiden bijvoorbeeld daarin aanwezige passages die betrekking hebben op derden worden afgeschermd, indien de belangen van die derden zulks vergen.
3.5 Voorts valt in aanmerking te nemen dat de Wbp een overkoepelende regeling voor uiteenlopende situaties geeft, die in een aantal sectoren nadere concretisering behoeft (TK 1997-1998, 25892, nr. 3, p. 11-12). In de financiële sector heeft deze concretisering plaatsgevonden in de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (Staatscourant 3 februari 2003, nr. 23, p. 16) die is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars en een nadere invulling geeft aan de bepalingen van de Wbp. Het CBP heeft op de voet van art. 25 Wbp op 27 januari 2003 verklaard dat deze Gedragscode, gelet op de bijzondere kenmerken van de financiële sector, een juiste uitwerking vormt van de Wbp en andere wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens (Staatscourant 3 februari 2003, nr. 23, p. 16). De omvang en de invulling van het recht van de betrokkene om van de verantwoordelijke een overzicht te ontvangen van de door de verantwoordelijke van hem verwerkte persoonsgegevens als bedoeld in art. 35 lid 2 hangen derhalve mede af van hetgeen hieromtrent is bepaald in de Gedragscode en daarnaast van de omstandigheden van het geval. In art. 7.1.1 van de Gedragscode wordt bepaald, dat een betrokkene gerechtigd is een financiële instelling schriftelijk een overzicht te vragen van de hem of haar betreffende persoonsgegevens die door die financiële instelling worden verwerkt en dat de financiële instelling, behoudens in de Wbp genoemde uitzonderingsgevallen, de betrokkene binnen vier weken na de datum van het verzoek een overzicht van de persoonsgegevens doet toekomen. In de na de Gedragscode gepubliceerde toelichting wordt opgemerkt, dat het recht om kennis te nemen van de eigen gegevens een algemeen erkend recht is dat slechts in uitzonderingssituaties vervalt. Art. 8.5.5 Gedragscode verleent aan de betrokkene-cliënt het recht bij interpretatieverschillen of onenigheden met betrekking tot de inhoud van opgenomen telefoongesprekken om het opgenomen telefoongesprek te beluisteren en/of een transcriptie van het opgenomen telefoongesprek te verkrijgen.
3.6.1 Het hof heeft in rov. 4.6.3, in cassatie onbestreden, vastgesteld, dat [verweerder] geen misbruik maakt van zijn rechten op grond van de Wbp. Voorts heeft te gelden dat Dexia in beginsel niet op grond van haar belang om administratieve lasten te beperken het verstrekken van kopieën of transcripties van telefoongesprekken mag afwijzen. Het bezit van een groot cliëntenbestand brengt immers mee dat veel cliënten een beroep op de hun toekomende rechten kunnen doen. Bovendien heeft Dexia als verantwoordelijke in de zin van de Wbp op grond van het bepaalde in art. 39 Wbp recht op een tegemoetkoming in de door haar gemaakte administratieve kosten. Slechts indien de verantwoordelijke overeenkomstig art. 43, onder e, Wbp aannemelijk maakt dat de met het verstrekken van kopieën of transcripties van telefoongesprekken gemoeide administratieve lasten zodanig disproportioneel zijn, dat hij in een van zijn rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast (TK 1997-1998, 25892, nr. 3, p. 171), kan de verantwoordelijke weigeren om de verzochte kopieën en transcripties te verstrekken. Het oordeel van het hof dat op Dexia als verantwoordelijke de plicht rust [verweerder], als betrokkene, op diens verzoek een kopie van bescheiden die zijn persoonsgegevens bevatten en transcripties van met deze gevoerde telefoongesprekken, te verstrekken en dat Dexia onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de inwilliging van het enkele verzoek van [verweerder] meebrengt dat de administratieve lasten voor Dexia zodanig disproportioneel zijn dat zij in een van haar rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, is in cassatie, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, slechts beperkt toetsbaar. In het licht van het vorenstaande en het overwogene in 3.4. en 3.5. is het onjuist noch onbegrijpelijk.
3.6.2 Het bepaalde in art. 843a Rv. doet aan het voorgaande niet af. Deze bepaling kan niet worden beschouwd als een ten opzichte van art. 35 Wbp bijzondere bepaling die aan de daarin vermelde verplichting tot het geven van informatie afbreuk kan doen. Art. 843a voorziet erin dat degene die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden, waaronder begrepen op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn voorganger partij is, kan vorderen en kan naar gelang de omstandigheden zowel een ruimer als een beperkter toepassingsgebied hebben dan art. 35 Wbp. Aan een op art. 35 Wbp gebaseerd verzoek, waarvoor zoals hiervoor is overwogen geen bijzondere redenen behoeven te worden opgegeven, ligt in het algemeen en ook in een geval als het onderhavige waarin moet worden aangenomen dat geen sprake is van misbruik van recht, een rechtmatig belang ten grondslag. Voorts is het door Dexia aangevoerde feit dat [verweerder] uit de door Dexia verstrekte stukken informatie kan destilleren die voor hem van nut kan zijn in een procedure, onvoldoende om aan te nemen dat op grond van gewichtige redenen als bedoeld in art. 843a Rv. de verstrekking van de door [verweerder] verzochte informatie achterwege dient te blijven. Niet alleen kent de Wbp in art. 43 eigen uitzonderingsgronden, maar de gewichtige redenen van art. 843a Rv. zouden, indien deze bepaling in het onderhavige geval van toepassing zou zijn, aan de verantwoordelijke ook geen mogelijkheid bieden op die grond aan de betrokkene informatie te onthouden, behoudens bijzondere redenen zoals een beroep op vertrouwelijkheid ter bescherming van de rechten of belangen van derden. De onderdelen falen derhalve.
3.7 Onderdeel 4 richt zich met een rechts- en een motiveringsklacht tegen de verwerping door het hof van het verweer van Dexia dat door Dexia gemaakte bandopnamen van telefoongesprekken met cliënten geen bestand in de zin van art. 1, aanhef en onder c, Wbp vormen en ook niet bestemd zijn om te worden opgenomen in een bestand, zodat deze bandopnamen op grond van art. 2 lid 1 Wbp buiten het bereik van de Wbp vallen. Dexia heeft aan haar klacht ten grondslag gelegd dat, nu art. 1, onder c, Wbp onder bestand "elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens (...) dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen" verstaat,
's hofs oordeel tegen de achtergrond van de volgende onweersproken stellingen uit § 29-31 van haar verweerschrift in eerste aanleg en § 94-99 van haar appelschrift onjuist dan wel onbegrijpelijk is: (i) Dexia zou eerst - aan de hand van de door een cliënt op te geven data - de banden moeten traceren waarop - mogelijk - telefoongesprekken met hem zijn te vinden; (ii) Dexia zou vervolgens die banden geheel moeten afluisteren om de gesprekken met die bepaalde cliënt te kunnen vinden; (iii) Dexia heeft niet de beschikking over een zoekfunctie.
3.8 Uit de parlementaire geschiedenis (MvT, TK 1997-1998, 25892, nr. 3, p. 71) blijkt dat de Wbp ook van toepassing is op geluidsopnamen die min of meer toegankelijk zijn voor latere raadpleging. Het hof heeft zijn oordeel in rov. 4.10.3 dat de door Dexia gemaakte opnamen van telefoongesprekken toegankelijk zijn en als gestructureerd geheel in de zin van art. 1, onder c, Wbp moeten worden aangemerkt, ten grondslag gelegd dat Dexia de banden met deze opnamen bewaart met het oog op haar procespositie en dat de banden waarop de telefoongesprekken met [verweerder] voorkomen, reeds zijn ontsloten door Dexia, aangezien Dexia op het overzicht van 11 mei 2005 de data en exacte tijdstippen heeft vermeld van de telefoongesprekken die zij met [verweerder] heeft gevoerd. Voorts geldt - zoals is opgemerkt onder 5.8-5.9 en 5.25-5.26 van de conclusie van de Advocaat-Generaal - dat een financiële instelling als Dexia, zoals blijkt uit het onder 4.18 van die conclusie weergegeven art. 8.5.3 Gedragscode, verplicht is technische en organisatorische voorzieningen te treffen om opgenomen telefoongesprekken en andere persoonsgegevens betreffende de opgenomen telefoongesprekken zonodig te kunnen traceren en reconstrueren. In het licht van het vorenoverwogene is het oordeel van het hof onjuist noch onbegrijpelijk, zodat de klacht faalt.
3.9 Onderdeel 1, dat is voorgesteld onder de voorwaarde dat onderdelen 2 en 4 falen, klaagt erover dat het hof door in zijn beschikking in te gaan op de door de rechtbank ontkennend beantwoorde vraag of art. 35 Wbp recht geeft op kopieën van diverse stukken en transcripties van telefoongesprekken buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden.
3.10 De klacht faalt. Vooropgesteld dient te worden dat het hoger beroep niet uitsluitend strekt tot een beoordeling van de juistheid van de in eerste aanleg gegeven beslissing, maar, binnen de grenzen van de rechtsstrijd in appel, tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak, waarbij de appelrechter heeft te oordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing (HR 23 februari 1996, nr. 15904, NJ 1996, 395). In de onderhavige zaak heeft de rechtbank zich beperkt tot de beslissing dat Dexia aan [verweerder] een overzicht van diens verwerkte persoonsgegevens en de aard van eventuele bescheiden of bestanden die daaraan op de een of andere wijze zijn gekoppeld dient te verstrekken. Dexia heeft vervolgens ter voldoening aan de beschikking van de rechtbank aan [verweerder] een nieuw overzicht van diens door Dexia verwerkte persoonsgegevens, gedateerd 11 mei 2005, gezonden. In reactie hierop heeft [verweerder] in hoger beroep zijn verzoek aldus gewijzigd dat hij onder opsomming van diverse op hem betrekking hebbende, bij Dexia (verondersteld) aanwezige bescheiden het hof heeft verzocht (i) vast te stellen dat het door Dexia verstrekte overzicht niet voldoet aan de door de rechtbank gestelde eisen, (ii) Dexia te bevelen alsnog een lijst aan [verweerder] te verstrekken van alle stukken die zich in het persoonlijk dossier van [verweerder] bevinden en (iii) Dexia te bevelen om [verweerder] inzage in zijn persoonsgegevens te verlenen door middel van het verstrekken van kopieën, voor het geval Dexia in het te verstrekken overzicht slechts summierlijk melding zou maken van de verwerking van persoonsgegevens zonder de zakelijke inhoud van voormelde stukken weer te geven. Dit gewijzigde verzoek vormde hiermee de inzet van rechtsstrijd in hoger beroep, zodat het hof vervolgens mocht overgaan tot beoordeling van de zaak zonder daarbij gebonden te zijn aan de overwegingen van de rechtbank. Daarbij verdient overigens opmerking dat de veronderstelling van het onderdeel dat de rechtbank de vraag of art. 35 Wbp recht geeft op kopieën van diverse stukken en transcripties van telefoongesprekken ontkennend heeft beantwoord, feitelijke grondslag mist, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat [verweerder] Dexia kan verzoeken om een afschrift van bij Dexia aanwezige, op hem betrekking hebbende bescheiden en zich niet heeft uitgesproken over de vraag of [verweerder] recht heeft op transcripties van telefoongesprekken.
3.11 Onderdeel 5 strekt ten betoge, dat het hof door in zijn beschikking te bepalen dat Dexia inlichtingen en bescheiden moet verstrekken, met afschrift aan [verweerder], in feite al definitief heeft beslist omtrent een deel van het verzochte, onder impliciete verwerping van de gewichtige bezwaren van Dexia als bedoeld in art. 8:29 Awb, en daarmee blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel een onbegrijpelijke beslissing heeft gegeven.
3.12 Voor zover de klachten inhouden dat Dexia geen beroep meer kan doen op gewichtige bezwaren, missen zij feitelijke grondslag, omdat de beslissing van het hof dit niet impliceert. Voor het overige falen zij, omdat het hof gebruik heeft gemaakt van de hem in art. 46 lid 6 Wbp gegeven bevoegdheid. Van het gebruik hiervan behoefde het hof zich niet te laten weerhouden door het feit dat daarmee mogelijk gedeeltelijk vooruitgelopen werd op de definitieve beslissing.
3.13 Onderdeel 6 keert zich tegen rov. 4.10.10 en klaagt allereerst dat het hof bij zijn oordeel dat notities van persoonsgegevens die bij derden of bij [verweerder] zelf zijn opgevraagd, vallen onder het recht op kennisneming ingevolge art. 35 Wbp, niet de eis heeft gesteld dat deze notities in een bestand moeten zijn opgenomen of zijn bestemd om daarin te worden opgenomen. Voor het geval moet worden aangenomen dat het hof van oordeel is geweest dat deze notities naar hun aard deel uitmaken van een bestand of bestemd zijn om in een bestand te worden opgenomen, voert het onderdeel aan dat dit oordeel onjuist dan wel onbegrijpelijk is.
3.14 Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat notities van persoonsgegevens die bij derden of bij [verweerder] zelf zijn opgevraagd naar hun aard deel uitmaken van een bestand of bestemd zijn om in een bestand te worden opgenomen. Dit oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk, nu aannemelijk moet worden geacht dat dergelijke, met een bepaald doel opgevraagde notities bestemd zijn om tezamen met andere persoonsgegevens van [verweerder] te worden bewaard en door Dexia geen omstandigheden zijn aangevoerd die een ander oordeel rechtvaardigen. Het hof heeft voornoemde notities terecht onderscheiden van interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van Dexia bevatten en die uitsluitend zijn bedoeld voor intern overleg en beraad, omdat het bij laatstgenoemde notities veel minder vanzelfsprekend is dat deze bedoeld zijn om tezamen met andere persoonsgegevens in een bestand te worden opgenomen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 341,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 juni 2007.