Home

Hoge Raad, 05-06-2007, AZ8360, 01364/06

Hoge Raad, 05-06-2007, AZ8360, 01364/06

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juni 2007
Datum publicatie
6 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ8360
Formele relaties
Zaaknummer
01364/06
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 279

Inhoudsindicatie

Niet-gemachtigde raadsman, art. 279 Sv. HR herhaalt in voorafgaande beschouwingen relevante overwegingen uit HR LJN AD4727, HR LJN AD8860 en HR LJN AD5163. Mede in het licht daarvan bestaat er onvoldoende grond een cassatieklacht over een betekeningsverzuim van een niet-gemachtigde raadsman die – hoewel in strijd met de wet – in de gelegenheid is geweest die klacht aan de feitenrechter voor te leggen doch die gelegenheid onbenut heeft gelaten, anders te behandelen dan een cassatieklacht over een betekeningsverzuim van een gemachtigde raadsman die heeft verzuimd die klacht aan de feitenrechter voor te leggen. I.c. is het weergegeven deel van het pv ttz in appel onvoldoende om te kunnen aannemen dat de niet-gemachtigde raadsvrouwe de gelegenheid heeft gehad om namens de niet-verschenen verdachte te klagen over de wijze van dagvaarden. Nochtans leidt het middel niet tot cassatie, aangezien ’s hofs oordeel dat “abusievelijk niet door middel van het aankruisen van het desbetreffende hokje is gespecificeerd dat de brief aan het blijkens de GBA-controle nog steeds geldende adres is verzonden” feitelijk en in het licht van de stukken waarvan de HR kennisneemt, niet onbegrijpelijk is.

Uitspraak

5 juni 2007

Strafkamer

nr. 01364/06

km/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 januari 2005, nummer 22/000721-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord" te Heerhugowaard.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 18 september 2002 - de verdachte ter zake van "diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag, een en ander zoals in het arrest vermeld.

Voorts heeft het Hof de teruggave gelast van inbeslaggenomen gelden.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.J.A.P. van Breukelen en mr. A.M. Seebregts, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwingen

3.1. In HR 23 oktober 2001, LJN AD4727, NJ 2002, 77 is uitgemaakt dat een raadsman die niet op de voet van art. 279 Sv is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, geen van de bij de wet aan de raadsman toegekende rechten en bevoegdheden kan uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als hiervoor bedoeld, en dat bij gebreke van een zodanige machtiging de behandeling van de zaak geldt als een procedure bij verstek. Daaraan is in HR 23 april 2002, LJN AD8860, NJ 2002, 338 toegevoegd dat indien de rechter de niet-gemachtigde raadsman toestaat buiten de bedoelde onderwerpen nog meer aan te voeren, dit geschiedt in strijd met het wettelijk systeem. Een en ander betekent dat in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over bijvoorbeeld de verwerping van een door een niet-gemachtigde raadsman gedaan beroep op de nietigheid van de dagvaarding of over het verzuim van de rechter dienaangaande te beslissen, aangezien zo een verweer valt buiten wat de niet-gemachtigde raadsman op grond van het systeem van de wet mocht aanvoeren.

3.2. In HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317 (rov 3.41) is beslist dat in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over de wijze waarop de dagvaarding is betekend, indien de verdachte of zijn raadsman in de gelegenheid is geweest de desbetreffende klacht aan de feitenrechter voor te leggen en hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Daarbij verdient opmerking

(a) dat niet louter op grond van zijn aanwezigheid ter terechtzitting kan worden aangenomen dat de niet-gemachtigde raadsman in de gelegenheid is geweest te klagen over de betekening van de dagvaarding: van een gelegenheid als bedoeld in genoemd arrest is slechts sprake indien op grond van het proces-verbaal van de terechtzitting als vaststaand kan worden aangenomen dat de rechter de niet-gemachtigde raadsman heeft toegestaan meer aan te voeren dan waartoe hij gerechtigd was;

(b) dat indien een ter terechtzitting aanwezige doch niet-gemachtigde raadsman aldaar niets naar voren heeft kunnen brengen omtrent de betekening van de dagvaarding, in cassatie kan worden geklaagd over het (impliciete) oordeel van de rechter dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend. In het bijzonder kan dan worden geklaagd dat dat oordeel onbegrijpelijk is op de grond dat uit de stukken van het geding het ernstige vermoeden rijst dat de dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend.

3.3. Mede in het licht hiervan bestaat er onvoldoende grond een cassatieklacht over een betekeningsverzuim in een geval waarin een niet-gemachtigde raadsman die - hoewel in strijd met de wet - in de gelegenheid is geweest die klacht aan de feitenrechter voor te leggen doch die gelegenheid onbenut heeft gelaten, anders te behandelen dan een cassatieklacht over een betekeningsverzuim van een gemachtigde raadsman die heeft verzuimd die klacht aan de feitenrechter voor te leggen.

4. Beoordeling van het middel

4.1. Het middel klaagt dat het Hof de appeldagvaarding ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, geldig heeft geacht.

4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2005 houdt - voor zover in cassatie van belang - het volgende in:

"De verdachte (...) is niet ter terechtzitting verschenen.

Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.

Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.

Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsvrouw mede, kort en zakelijk weergegeven:

In eerste aanleg was mijn cliënt er niet, en ook niemand van ons kantoor. Het was een bewuste keuze om niet te verschijnen. Het enige adres dat ik ken van de verdachte is het adres [a-straat 1]."

4.3. Het bestreden arrest houdt onder "Geldigheid van de dagvaarding in hoger beroep" het volgende in:

"De dagvaarding is op 3 november 2004 aan het GBA-adres van de verdachte aangeboden, alwaar de postbesteller van de TPG is medegedeeld dat de verdachte daar niet woont noch verblijft. Na controle van het GBA-adres door de griffie heeft de griffiemedewerker aangetekend dat het gerechtelijk schrijven op 9 november 2004 als gewone brief is verzonden.

Het hof houdt het erop dat abusievelijk niet door middel van het aankruisen van het desbetreffende hokje is gespecificeerd dat de brief aan het blijkens de GBA-controle nog steeds geldende adres is verzonden. Er is, bij het openbaar ministerie, het hof en de verdediging geen ander adres bekend van de verdachte, zodat verzending aan een ander adres in dit geval mag worden uitgesloten.

De dagvaarding van de verdachte om ter terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2005 te verschijnen is derhalve naar het oordeel van het hof op de bij de wet voorgeschreven wijze betekend."

4.4. Hetgeen hiervoor onder 4.2 is weergegeven is onvoldoende om te kunnen aannemen dat de raadsvrouwe de gelegenheid heeft gehad om namens de niet-verschenen verdachte te klagen over de wijze van dagvaarden. Nochtans kan het middel niet tot cassatie leiden, aangezien 's Hofs oordeel dat "abusievelijk niet door middel van het aankruisen van het desbetreffende hokje is gespecificeerd dat de brief aan het blijkens de GBA-controle nog steeds geldende adres is verzonden" feitelijk en in het licht van de stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt, niet onbegrijpelijk is. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.

5. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 juni 2007.

Mr. De Hullu is buiten staat dit arrest te ondertekenen.