Home

Hoge Raad, 22-06-2007, BA7736, 43170

Hoge Raad, 22-06-2007, BA7736, 43170

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 juni 2007
Datum publicatie
22 juni 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA7736
Formele relaties
Zaaknummer
43170

Inhoudsindicatie

Artikel 8:73 Awb. Schadevergoeding met betrekking tot kosten van invordering? Artikel 1, letter b, Besluit proceskosten bestuursrecht. Deskundigenverslag?

Uitspraak

Nr. 43.170

22 juni 2007

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 juni 2006, nr. 04/01462, betreffende na te melden aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van € 38.118. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Bij ambtshalve gegeven beschikking is nadien de aanslag verminderd tot een aanslag naar een premie-inkomen van € 10.141.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag gehandhaafd zoals deze ambtshalve door de Inspecteur was verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. Belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn aangifte voor de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen over het jaar 2001 gedaan. De Inspecteur heeft daarop de aanslag over 2001 ambtshalve vastgesteld. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag gehandhaafd. Nadat belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar in beroep was gekomen bij het Hof, heeft belanghebbende alsnog het aangiftebiljet premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2001 ingediend. De aanslag werd - overeenkomstig de opgaven op het alsnog ingediende aangiftebiljet - ambtshalve verminderd.

3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur aan belanghebbende de kosten van invordering van de aanslag dient te vergoeden.

3.3. Het Hof heeft termen aanwezig geacht voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en deze kosten vastgesteld op € 185.

4. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten

4.1. Het Hof heeft - klaarblijkelijk naar aanleiding van het hiervoor onder 3.2 vermelde geschilpunt - geoordeeld dat het niet bevoegd is kennis te nemen van geschillen ter zake van de kosten van invordering en dergelijke ter zake van de onderhavige aanslag. Uit de omschrijving van het geschilpunt volgt echter niet zonder meer dat belanghebbende beoogde een vergoeding te ontvangen voor kosten die het gevolg waren van vermeend onjuist handelen door de Ontvanger. Die omschrijving laat de mogelijkheid open dat belanghebbende vergoeding wenste van door hem als gevolg van onrechtmatig handelen van de Inspecteur geleden schade, hierin bestaande dat door de te hoge aanslag onnodig kosten of onnodig hoge kosten te zijnen laste waren gekomen in verband met de invordering van de aanslag. In het laatste geval kon het Hof van belanghebbendes verzoek kennisnemen op grond van artikel 8:73, lid 1, Awb.

4.2. Nu in 's Hofs uitspraak een nadere vaststelling ontbreekt omtrent de grondslag van de door belanghebbende verlangde vergoeding, is 's Hofs oordeel dat het niet bevoegd is kennis te nemen van het geschilpunt onvoldoende gemotiveerd.

4.3. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

5.1. Belanghebbende heeft voor het Hof verzocht om vergoeding op de voet van artikel 8:75 Awb van een overgelegde nota van A. Het Hof heeft geoordeeld dat deze nota op grond van artikel 1, letter b, in verbinding met artikel 2, lid 1, letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de door dit kantoor opgestelde aangifte heeft geleid tot ambtshalve vermindering van de aanslag.

5.2. Het middel, dat zich tegen dat oordeel richt, slaagt. Uit 's Hofs uitspraak blijkt dat evenbedoelde nota betrekking heeft op het invullen van een aangiftebiljet. Zulks is een werkzaamheid van andere aard dan het uitbrengen door een deskundige van een verslag aan een partij, als bedoeld in artikel 1, letter b, van het Bpb.

Nu de inzending van het ingevulde aangiftebiljet er kennelijk op was gericht dat de Inspecteur buiten de aanhangige procedure om de aanslag zou herzien, kan de werkzaamheid van A evenmin worden aangemerkt als het verlenen van rechtsbijstand in verband met de door belanghebbende gevoerde of te voeren procedure.

6. Slotsom

Op grond van het hiervoor onder 4.2 en 5.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

7. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart zowel het principale beroep van belanghebbende als het incidentele beroep van de Minister gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent de aanslag en het griffierecht,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 105.

Dit arrest is gewezen door raadsheer P.J. van Amersfoort, als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2007.