Home

Hoge Raad, 04-03-2008, BC0780, 00083/07

Hoge Raad, 04-03-2008, BC0780, 00083/07

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Medeplichtigheid. Kennelijk heeft het Hof voor de vrijspraak van de medeplichtigheid in de 1e plaats van belang geacht dat niet kon worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op de manier waarop het misdrijf zou worden uitgevoerd, i.c. door het gebruik van een vuurwapen. Daarmee heeft het een eis gesteld die geen steun vindt in het recht. Voor de bewezenverklaring van opzettelijke medeplichtigheid aan een misdrijf is o.m. vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op dat misdrijf. Dat opzet omvat echter niet de precieze wijze waarop het misdrijf wordt begaan. Dat wordt niet anders nu in de tll bij de omschrijving van het door de daders voorgenomen misdrijf alleen het schieten als handeling ter uitvoering van het voornemen is genoemd. Het Hof heeft in de 2e plaats voor de vrijspraak van de medeplichtigheid van belang geacht dat de tll. i.c. mee brengt “dat uit de wettige bewijsmiddelen zal moeten blijken dat een van de als plegers aangemerkte personen ook daadwerkelijk degene is geweest die heeft geschoten” waarmee het Hof kennelijk het oog heeft op de in de tll. met name aangeduide personen. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk nu de tll. spreekt over het voorgenomen misdrijf van de als plegers genoemde personen om “tezamen en in vereniging met elkaar en/of een ander of anderen, althans alleen” het slachtoffer van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

Uitspraak

4 maart 2008

Strafkamer

nr. 00083/07

SM/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 mei 2006, nummer 24/001823-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 11 augustus 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het tweede, het vierde en het vijfde middel

3.1. Het tweede en het vierde middel behelzen de klacht dat het Hof bij de beoordeling van het onder 1 subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde feit een onjuiste, immers te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip medeplichtigheid. Het vijfde middel klaagt erover dat het Hof bij de beoordeling van deze feiten is uitgegaan van een onjuiste lezing van de tenlastelegging aangezien het Hof heeft miskend dat de tenlastelegging de mogelijkheid openlaat dat een ander dan de in de tenlastelegging met name genoemde plegers degene is geweest die heeft geschoten.

3.2. Aan de verdachte is onder 1 subsidiair tenlastegelegd dat:

"[Medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 11 april 2005 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door hen/hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar en/of een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met zijn/hun mededader(s), althans alleen, met een vuurwapen een of meer schoten heeft/hebben afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 april 2005 in de gemeente Groningen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest doordat hij toen en daar tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) althans alleen, opzettelijk

- voor en/of met die [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] naar die [slachtoffer] op zoek is/zijn gegaan, en/of

- voor en/of met die [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] die [slachtoffer] heeft/hebben helpen vinden/zoeken en/of hen/hem daartoe in een door hem, verdachte, bestuurde autoheeft/hebben rond)-gereden/vervoerd, en/of hem/hen daartoe zijn, verdachtes, auto ter beschikking heeft/hebben gesteld, en/of

- een brommer/snorfiets en/of een (brom)scooter, althans een of meer vervoersmiddelen, voor die [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] heeft/hebben opgehaald/geregeld en/of aan hen/hem ter beschikking heeft/hebben gesteld, en/of

- die [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] heeft/hebben vervoerd/(rond)gereden naar en/of van de plaats des misdrijfs, en/of

- het wapen waarmee op die [slachtoffer] is geschoten, heeft/hebben meegenomen en/of heeft/hebben overgenomen."

en meest subsidiair dat:

"[Medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 11 april 2005 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door hen/hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar en/of een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade aan een persoon genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met zijn/hun mededader(s), althans alleen, met een vuurwapen een of meer schoten heeft/hebben afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 april 2005 in de gemeente Groningen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest doordat hij toen en daar tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) althans alleen, opzettelijk

- voor en/of met die [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] naar die [slachtoffer] op zoek is/zijn gegaan, en/of

- voor en/of met die [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] die [slachtoffer] heeft/hebben helpen vinden/zoeken en/of hen/hem daartoe in een door hem, verdachte, bestuurde auto heeft/hebben (rond)-gereden/vervoerd, en/of hem/hen daartoe zijn, verdachtes, auto ter beschikking heeft/hebben gesteld, en/of

- een brommer/snorfiets en/of een (brom)scooter, althans een of meer vervoersmiddelen, voor die [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] heeft/hebben opgehaald/geregeld en/of aan hen/hem ter beschikking heeft/hebben gesteld, en/of

- die [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] heeft/hebben vervoerd/(rond)gereden naar en/of van de plaats des misdrijfs, en/of het wapen waarmee op die [slachtoffer] is geschoten, heeft/- hebben meegenomen en/of heeft/hebben overgenomen."

3.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:

"Vrijspraak

Aan verdachte is na wijziging onder feit één primair ten laste gelegd het medeplegen van poging tot moord/doodslag. Subsidiair wordt hem verweten de medeplichtigheid aan de poging tot moord/doodslag. Meer subsidiair is het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad en meest subsidiair is medeplichtigheid aan de poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade ten laste gelegd.

Het hof ziet zich geplaatst voor de vraag of uit de bewijsmiddelen het opzet van verdachte op de dood van aangever [slachtoffer] dan wel op zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid. Hierbij is ten eerste van belang of uit de bewijsmiddelen in onderling verband bezien kan blijken of door verdachte of door een van zijn mededaders is geschoten. Ten tweede dat verdachte, indien niet hij maar een der anderen de betrekkelijke schoten op het slachtoffer heeft afgevuurd, op de hoogte was van het feit dat bij (een van) de medeverdachten op dat moment een vuurwapen voorhanden was en dus, gezien het gezamenlijk gemaakte plan om het slachtoffer "te pakken te nemen", daarbij het gevolg dat het slachtoffer zou kunnen worden gedood dan wel aan hem zwaar lichamelijk letsel op de wijze zoals ten laste gelegd zou worden toegebracht, voorzienbaar was.

In beginsel zouden die vragen bevestigend beantwoord kunnen worden. Er is immers geschoten en zowel verdachte als zijn mededaders hebben tot op zekere hoogte betrokkenheid toegegeven. Uit sommige verklaringen zou ook kunnen worden afgeleid dat de aanwezigheid van een vuurwapen bekend was. Aldus zou het opzet van verdachte (tenminste in voorwaardelijk zin) geacht kunnen worden te zijn gericht geweest op de dood van het slachtoffer, zoals ten laste gelegd in de primaire en subsidiaire variant, c.q. op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Het hof zal voorgaande vragen evenwel ontkennend beantwoorden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in onderling verband bezien is niet overtuigend gebleken dat verdachte heeft geschoten noch dat hij er op dat moment van op de hoogte was dat er binnen hun kring een vuurwapen voorhanden was. Daarbij acht het hof de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1], afgelegd ter zitting van 2 februari 2006 en [medeverdachte 2], afgelegd ter zitting van 13 april 2006 van doorslaggevende betekenis.

Het hof komt het voorgaande in aanmerking nemend tot de slotsom dat er geen overtuigend bewijs is voor de (impliciet) primair en subsidiair ten laste gelegde varianten. Verdachte zal daarvan derhalve worden vrijgesproken.

Dit geldt ook voor de meer subsidiaire variant. Weliswaar was de intentie van alle verdachten het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel, echter nu in de tenlastelegging als feitelijke omschrijving voor dat misdrijf slechts het gebruik van een vuurwapen is genoemd zal het hof verdachte vrijspreken, omdat het hof immers niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte aanwezig was bij het schietincident noch kennis had van de aanwezigheid van een vuurwapen zoals hiervoor vermeld.

Met betrekking tot de twee medeplichtigheidsvarianten overweegt het hof naast hetgeen hiervoor omtrent het subsidiair ten laste gelegde is overwogen, dat uit de wettige bewijsmiddelen zal moeten blijken dat een van de als plegers aangemerkte personen ook daadwerkelijk degene is geweest die heeft geschoten. Ook dat staat niet vast. Daarom zal het hof verdachte van deze varianten moeten vrijspreken.

Nu een variant waarin de mogelijke feitelijke bijdrage van verdachte en zijn mededaders, rekening houdend met hetgeen zojuist werd overwogen, niet in de tenlastelegging is opgenomen komt het hof - hoe onbevredigend ook - tot een algehele vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde."

3.4. Kennelijk heeft het Hof voor de vrijspraak van - kort gezegd - de medeplichtigheid in de eerste plaats van belang geacht dat niet kon worden bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op de manier waarop het misdrijf zou worden uitgevoerd, in dit geval door het gebruik van een vuurwapen. Daarmee heeft het een eis gesteld die geen steun vindt in het recht. Voor de bewezenverklaring van opzettelijke medeplichtigheid aan een misdrijf is onder meer vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op dat misdrijf. Dat opzet omvat echter niet de precieze wijze waarop het misdrijf wordt begaan.

Dat wordt niet anders nu in de tenlastelegging bij de omschrijving van het door de daders voorgenomen misdrijf alleen het schieten als handeling ter uitvoering van het voornemen is genoemd.

3.5. Het tweede en het vierde middel zijn derhalve terecht voorgesteld.

3.6. Het Hof heeft in de tweede plaats voor de vrijspraak van de medeplichtigheid van belang geacht dat de tenlastelegging in het onderhavige geval meebrengt "dat uit de wettige bewijsmiddelen zal moeten blijken dat een van de als plegers aangemerkte personen ook daadwerkelijk degene is geweest die heeft geschoten", waarmee het Hof kennelijk het oog heeft op de in de tenlastelegging bij naam genoemde personen. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk nu de tenlastelegging in dit verband spreekt over het voorgenomen misdrijf van de als plegers genoemde personen om "tezamen en in vereniging met elkaar en/of een ander of anderen, althans alleen" het slachtoffer van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.7. Ook het vijfde middel is derhalve terecht voorgesteld.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat het eerste en het derde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 4 maart 2008.