Hoge Raad, 03-06-2008, BD2932, 02981/06
Hoge Raad, 03-06-2008, BD2932, 02981/06
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 juni 2008
- Datum publicatie
- 3 juni 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BD2932
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD2932
- Zaaknummer
- 02981/06
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Medeplegen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat verdachte (telkens) zo bewust en nauw met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen.
Uitspraak
3 juni 2008
Strafkamer
nr. 02981/06
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, van 29 juni 2006, nummer 24/000628-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 13 juni 2002 - de verdachte vrijgesproken van het in zaak A onder 3 tenlaste-gelegde en hem voorts ter zake van het bewezenverklaarde in zaak A onder 1 "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod", in zaak A onder 2 "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod" en in zaak B "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot 700 dagen gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde gegeven beslissingen en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2.1. Het Hof heeft in zaak A onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 maart 2000 tot en met 26 november 2001, te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In dit document zijn alle relevante tapverslagen in het onderzoek tegen [verdachte] opgenomen, alsmede uit hiervoorgaande onderzoeken.
Bron: tap Amsterdam, gesprek d.d. 14 maart 2000, te 15.09 uur: [Betrokkene 1] belt [verdachte] en vraagt wanneer hij naar Rotterdam komt. Heb jij iets goeds, vraagt [verdachte]. Ja, zegt [betrokkene 1]. Het moet gelijk, zegt [betrokkene 1], die jongen wil meteen alles cash betaald hebben. [Verdachte] vraagt wat het kost. [Betrokkene 1] zegt dat het voor een 2 en een 7 voor [verdachte] kan.
Bron: tap Amsterdam, gesprek d.d. 17 maart 2000, te 17.15 uur: [Betrokkene 1] belt [verdachte]. [Verdachte] zegt dat hij vandaag naar Rotterdam wil komen. [Verdachte] zal op [betrokkene 1] wachten.
Bron: tap 11, gesprek d.d. 3 januari 2001,te 18.41 uur:
[Medeverdachte 1] (naar later bleek: de verdachte [medeverdachte 1]) belt [medeverdachte 2] en vraagt hem 40 koffie te brengen. [Medeverdachte 1] zegt dat het 20/20 moet zijn."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
"Ik ken [verdachte] en zijn broer [medeverdachte 2]. Ik kwam regelmatig in café [A] in de [a-straat] in [vestigingsplaats]. U laat mij een gesprek horen wat is afgeluisterd en opgenomen op 3 januari 2001 om 18.41 uur. Ik hoor en herken voor 100% de stemmen van [medeverdachte 2] en mij in dit gesprek. Ik vraag in dit gesprek aan [medeverdachte 2] om 40 koffie te brengen. Ook zeg ik dat het 20/20 moet zijn. Ik handelde in softdrugs. Ik kocht het van [medeverdachte 2] en verkocht het daarna weer door. Ik belde wel vaker met [verdachte] en [medeverdachte 2]. Ik handelde in verschillende soorten softdrugs en maakte gebruik van codewoorden. 'Koffie' was mijn codewoord voor Pollum, dat is hashish. Dit kocht en verkocht ik in plastic zakjes en ook wel in plakken. Een plak is ongeveer 100 gram. Ik heb vanaf december 2000 in softdrugs gehandeld. 'Suiker' is het codewoord voor Skunk. Met 20/20 bedoelde ik waarschijnlijk dat ik 20 pollum en 20 skunk wilde kopen van [medeverdachte 2]. Ik gebruikte codewoorden omdat [medeverdachte 2] mij had verteld dat ik dat zo moest doen."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
"[A] is een kroeg in de [a-straat] te [vestigingsplaats]. [Verdachte] is de baas van de kroeg. De broer van zijn vrouw, [getuige 1], heeft de diploma's, maar [verdachte] heeft de sleutel. Het klopt dat ik [verdachte] een aantal keren heb gebeld als ik vond dat de kroeg open moest zijn. In [A] werden softdrugs gebruikt en verhandeld."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:
"U heeft mij zojuist een fotomap laten zien. Ik herken de persoon met nummer 76 (opmerking verbalisant: Verdachte [medeverdachte 3] herkende op foto 76 de verdachte [medeverdachte 2]). U confronteert mij met 2 afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken op respectievelijk 22 december 2000 om 23.30 uur en 23 december 2000 om 01.17 uur. Uit deze gesprekken blijkt dat ik word gebeld door de man die ik net heb herkend. In het tweede gesprek zegt de man dat het rondgekomen is en dat ik hem moet komen ophalen in de [a-straat]. De man heeft het over spullen. Hiermee wordt hash bedoeld. Ik heb contact gezocht met deze man en om hash gevraagd."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Begin september 2000 stelde [verdachte], die samenwoont met mijn zusje [betrokkene 2], voor om het café aan de [a-straat 1] te [vestigingsplaats] te gaan huren. Omdat ik de juiste diploma's had, heb ik met een contract getekend met [getuige 2], de boekhouder van de verhuurder [betrokkene 3]. In dit contract stond dat ik verplicht was om twee gokkasten van [betrokkene 3] in het café te plaatsen. De helft van de opbrengst zou naar ons gaan en de andere helft naar [betrokkene 3]. Ik heb niets gezien van de opbrengst van de gokkasten, [verdachte] trok dit gedeelte naar zich toe. [Getuige 2] kwam zelf naar het café als er werd afgerekend voor de gokkasten. Eerst werd de huur afgetrokken van onze helft, als er geld overbleef kreeg [verdachte] dit."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Het komt er feitelijk op neer dat [verdachte] mijn baas was. Hij maakte uit of het café geopend was of dicht kon. Ik luisterde naar de opdrachten van [verdachte] en was best wel bang voor hem. Zijn broertje [medeverdachte 2] belde mij bijna elke dag op om te vragen waar ik was en wie er in het café waren. Ik had het gevoel dat [medeverdachte 2] mij in opdracht van [verdachte] moest controleren."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Ik heb een huurcontract afgesloten voor café [A] in de [a-straat] te [vestigingsplaats]. Ik exploiteer samen met [betrokkene 3] speelautomaten. [Betrokkene 3] huurde en verhuurde het café. Omstreeks juli 2000 meldden zich een aantal Marokkanen die het café wilden huren. Zij hadden echter niet de vereiste diploma's en gingen iemand zoeken die dat wel had. In september 2000 kwamen zij op ons kantoor, samen met [getuige 1]. Ik heb met deze [getuige 1] een contract opgesteld en ondertekend, waarin hij als huurder optrad. De man die feitelijk '[A]' huurde was de man die samenwoonde met de zus van [getuige 1]. Ik herken deze man op een politiefoto die U mij toont. Met deze man heb ik de huur en de opbrengst van de speelautomaten verrekend. (opmerking verbalisant: ik toonde de getuige de politiefoto van [verdachte]). Op een andere politiefoto herken ik de man die vaak bij [verdac[verdachte] en in [A] was. U noemt deze man [medeverdachte 2] (opmerking verbalisant: ik toonde de getuige de politiefoto van [medeverdachte 2])."
3.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Met betrekking tot het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt het hof het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat vanuit het door verdachte gerunde café, [A], in softdrugs werd gehandeld door de broer van verdachte, [medeverdachte 2]. Gelet op de positie van verdachte in [A] - hij was degene die over de sleutel van het café beschikte en, blijkens getuigenverklaringen, bepaalde wanneer het café geopend was - en op de onderlinge verhouding tussen verdachte en [medeverdachte 2], zoals die naar voren komt uit het dossier, staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte op de hoogte was van de handel in softdrugs en dat deze onder de verantwoordelijkheid van verdachte viel, aangezien de handel plaatsvond in zijn café terwijl hij daar aan het werk was, althans veelvuldig samen met zijn broer aanwezig was."
3.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat de verdachte (telkens) zo bewust en nauw met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde gegeven beslissingen en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 3 juni 2008.