Home

Hoge Raad, 11-11-2008, BF0740, 01537/07

Hoge Raad, 11-11-2008, BF0740, 01537/07

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 november 2008
Datum publicatie
12 november 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BF0740
Formele relaties
Zaaknummer
01537/07
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 285

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Bedreiging. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN AT3659. Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden waaronder de woorden “ik ga jullie doodmaken” en “jullie gaan dood, jullie gaan eraan” en “je gaat dood, je gaat eraan” door verdachte zijn gebezigd, te weten geboeid in een politieauto respectievelijk op het politiebureau in een voorgeleidingsruimte waarin meer politieambtenaren vertoefden, in de weg staan aan het aannemen van de redelijke vrees bij de betreffende verbalisanten dat zij het leven zouden verliezen. De aldus aan dit oordeel gegeven motivering is echter niet begrijpelijk. Het Hof heeft met juistheid vooropgesteld dat de door verdachte gebezigde woorden naar hun betekenis een onmiskenbaar bedreigende strekking hebben en is voorts ervan uitgegaan dat de verbalisanten zich door die woorden bedreigd voelden. Daartegenover kunnen de door het Hof genoemde omstandigheden, die erop neerkomen dat verdachte op het moment dat hij zijn bedreigende woorden uitte niet in staat was de bedreiging ten uitvoer te brengen, niet redengevend zijn voor het ontkennende antwoord op de vraag of de bedreiging naar aard en strekking bij de verbalisanten de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij – later – het leven zouden kunnen verliezen.

Uitspraak

11 november 2008

Strafkamer

nr. S 01537/07

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 oktober 2006, nummer 23/001642-06, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. De beroepen zijn ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof en de verdachte.

De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Door of namens de verdachte zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep van de verdachte en tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen met betrekking tot het tweede tenlastegelegde feit en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

1.2. De raadsman van de verdachte, mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep van de Advocaat-Generaal bij het Hof tegengesproken.

2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3. Beoordeling van het middel van de Advocaat-Generaal bij het Hof

3.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht geen sprake is geweest. Het bevat onder meer de klacht dat de motivering van dat oordeel onbegrijpelijk is.

3.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 20 november 2005 te Amsterdam [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], (adspirant)agent(en) van Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga jullie doodmaken" en/of "Jullie gaan er aan" en/of "Je gaat dood, je gaat er aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."

3.3. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:

"Het hof overweegt ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde het volgende.

Uit het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 20 november 2005 opgemaakte, gesloten en ondertekende proces-verbaal van bevindingen (nr. 2005286998-1) blijkt dat zij zich in de middag van die dag naar een zekere woning hebben begeven omdat daar een broer (de verdachte) zijn zus zou mishandelen. In die woning nodigt verbalisant [verbalisant 1] de verdachte uit voor een gesprek. De verdachte stemt toe maar wil eerst zijn schoenen zoeken. Op zeker moment schreeuwt de zus elders in die woning dat zij weer door de verdachte - kennelijk tijdens zijn zoektocht naar schoenen - wordt geslagen, en dat de politie hem mee moet nemen. [Verbalisant 1] en [verbalisant 2] verplaatsen zich in die woning naar een andere verdieping waarop de verdachte wordt aangehouden en geboeid wordt afgevoerd.

Geboeid en gezeten in de politieauto spreekt de verdachte de in de tenlastelegging opgenomen woorden "ik ga jullie doodmaken" en "jullie gaan dood, jullie gaan eraan". Aangekomen op het politiebureau, richt de verdachte zich in de voorgeleidingsruimte tot [verbalisant 2] - die zich volgens zijn proces-verbaal in het gezelschap van meer collega's bevindt - met de woorden "je gaat dood, je gaat eraan".

Het hof stelt voorop dat de door de verdachte gebezigde woorden naar hun betekenis een onmiskenbaar bedreigende strekking hebben. Daarmee is echter niet gegeven dat de tenlastelegging voor bewezenverklaring in aanmerking komt. Voor bewezenverklaring is immers nodig dat de bedreiging van zodanige aard is dat bij de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden verliezen. De omstandigheden waaronder de woorden door de verdachte zijn gebezigd - geboeid in een politieauto en op het politiebureau in een voorgeleidingsruimte waarin meerdere politieambtenaren vertoefden - staan aan het aannemen van die redelijke vrees in de weg. Het enkele feit dat door de verbalisanten in dat proces-verbaal is gerelateerd dat zij zich door de uitspraken van de verdachte bedreigd voelden doet daaraan niet af.

Het voorgaande voert, nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel dienen te leiden, tot de slotsom dat het onder 2 tenlastegelegde feit niet voor bewezenverklaring in aanmerking komt."

3.4. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is - voor zover hier van belang - vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005, 448).

3.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden waaronder de woorden "ik ga jullie doodmaken" en "jullie gaan dood, jullie gaan eraan" en "je gaat dood, je gaat eraan" door de verdachte zijn gebezigd, te weten geboeid in een politieauto respectievelijk op het politiebureau in een voorgeleidingsruimte waarin meer politieambtenaren vertoefden, in de weg staan aan het aannemen van de redelijke vrees bij de betreffende verbalisanten dat zij het leven zouden verliezen. De aldus aan dit oordeel gegeven motivering is echter niet begrijpelijk. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

Het Hof heeft met juistheid vooropgesteld dat de door de verdachte gebezigde woorden naar hun betekenis een onmiskenbaar bedreigende strekking hebben en is voorts ervan uitgegaan dat de verbalisanten, zoals zij hebben gerelateerd, zich door die woorden bedreigd voelden. Daartegenover kunnen de door het Hof genoemde omstandigheden, die erop neerkomen dat de verdachte op het moment dat hij zijn bedreigende woorden uitte niet in staat was de bedreiging ten uitvoer te brengen, niet redengevend zijn voor het ontkennende antwoord op de vraag of de bedreiging naar aard en strekking bij de verbalisanten de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij - later - het leven zouden kunnen verliezen.

Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep;

vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen met betrekking tot het bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegde feit, alsmede wat betreft de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 11 november 2008.