Home

Hoge Raad, 09-12-2008, BF2082, 07/12862

Hoge Raad, 09-12-2008, BF2082, 07/12862

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 december 2008
Datum publicatie
10 december 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BF2082
Formele relaties
Zaaknummer
07/12862
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 360

Inhoudsindicatie

Verklaring getuige wiens identiteit niet blijkt. Ingevolge het ook in h.b. toepasselijke art 360.1 en art. 360.4 Sv behoort de rechter het gebruik voor het bewijs van een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, a.b.i. art. 344a.3 Sv, op straffe van nietigheid te motiveren. Dit betekent dat de rechter zal moeten aangeven dat aan de eisen van art. 344a.3 Sv is voldaan terwijl hij tevens blijk ervan dient te geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de anonieme verklaringen te hebben onderzocht (HR LJN ZD1460). De term “een persoon wiens identiteit niet blijkt” omvat niet personen wier persoonsgegevens weliswaar niet (volledig) zijn vermeld in het p-v waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de RC of ttz. kan verzoeken (vgl. HR LJN AE1195). Gelet daarop behoefde het Hof de verklaring niet op te vatten als een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt. De verklaring houdt immers in dat zij is afgelegd door de vrouw van het slachtoffer van wie de persoonsgegevens bekend zijn. T.a.v. een andere getuigeverklaring heeft het Hof in strijd met art. 360.1 Sv nagelaten het gebruik daarvan nader te motiveren.

Uitspraak

9 december 2008

Strafkamer

Nr. 07/12862

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 oktober 2004, nummer 23/002110-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem, locatie De Berg" te Arnhem.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het tweede middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd in de bestreden uitspraak de bijzondere redenen te vermelden op grond waarvan het twee processen-verbaal inhoudende de verklaringen van anonieme getuigen voor het bewijs heeft gebruikt.

2.2. Ten laste van de verdachte is in de bestreden uitspraak bewezenverklaard dat:

"hij op 16 juli 2003 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, Oude Kerksplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, in het gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft geschopt en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en pijnlijke plekken en een pijnlijke neus voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad."

2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:

"Op 16 juli 2003 te 22.00 uur werd op de openbare weg, het Oude Kerksplein, te Amsterdam het volgende feit gepleegd. Op 16 juli 2003 liep ik samen met mijn vrouw over het Oude Kerksplein te Amsterdam toen [verdachte] en een aantal andere mannen naar ons toe kwamen lopen. Ik zei tegen mijn vrouw dat ze weg moest gaan omdat ik bang was dat er iets met haar zou gebeuren. Op een gegeven moment kreeg ik een harde klap op mijn achterhoofd. Ik werd door iemand van achteren met iets op mijn hoofd geslagen. Door de klap viel ik voorover. Ik zag en voelde dat [verdachte] op het moment dat ik voorover viel mij met een van zijn vuisten een vuistslag gaf op mijn neus. Ik viel toen op de grond en werd door [verdachte] en de anderen van alle kanten geschopt en geslagen. Als gevolg van het schoppen en slaan heb ik pijn over mijn gehele lichaam. Door de klap achter op mijn hoofd heb ik een hersenschudding opgelopen. Daarnaast voel ik hevig pijn aan mijn neus als gevolg van de klap van [verdachte]. Ik werd door meerdere personen meerdere malen tegen mijn hoofd geslagen dan wel geschopt."

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Op 16 juli 2003 heb ik rondgelopen op de Wallen in Amsterdam. Ik was daar met een aantal vrienden. Ter hoogte van de Oude Kerk kwamen wij [slachtoffer] tegen. Ik kwam uit de richting van de Lunchroom op het Oude Kerksplein en liep in de richting van de Oudezijds Voorburgwal. Ik herkende [slachtoffer] toen hij ongeveer 1 à 1,5 meter bij mij vandaan stond. Ik heb hem met mijn linkervuist op zijn gezicht geslagen. Volgens mij op zijn wang. Door de vuistslag die ik [slachtoffer] gaf, viel hij direct op de grond. Ik boog vervolgens voorover en heb [slachtoffer] nog een vuistslag gegeven in zijn gezicht met mijn rechterhand. Op dat moment was [slachtoffer] knock-out. De groep waar ik mee was, was ongeveer zes mannen groot."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van een anonieme getuige (vrouw):

"Toen mijn man [slachtoffer] en ik op 16 juli 2003 op de Wallen te Amsterdam bij het Oude Kerksplein aankwamen, zag ik dat er een aantal mannen op ons afkwamen lopen. Een van de mannen herkende ik als [verdachte]. Mijn man [slachtoffer] zei tegen mij dat die mannen op ons afkwamen om ons te pakken. Mijn man zei tegen mij dat ik weg moest rennen. Dat deed ik. Terwijl ik wegrende, keek ik om en zag ik dat [verdachte] mijn man [slachtoffer] in zijn gezicht sloeg. Ik was bang en rende verder. Ik heb nog een aantal keren omgekeken en iedere keer als ik omkeek zag ik dat er een groep mannen om mijn man heen stonden en mijn man schopte. Ik zag dat deze mannen, onder wie [verdachte], mijn man [slachtoffer] meerdere malen schopte. Ik zag dat mijn man door de schoppen af en toe helemaal loskwam van de grond."

d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van een anonieme getuige (man):

"Op 16 juli 2003 bevond ik mij op het Oude Kerksplein te Amsterdam. Ik zag dat er iets gaande was voor de ingang van de Lunchroom. Op het terras van de Lunchroom zag ik een groep van ongeveer zes mensen staan vlakbij de ingang van de Lunchroom. De groep mensen liep in de richting van de Oudezijds Voorburgwal. Ik zag dat er een gevecht ontstond. Ik zag dat er een man op de grond viel. Ik zag dat de groep vervolgens op deze man begon in te trappen. De man die op de grond lag na de eerste klap, gaf helemaal geen kick. Ik zag dat alle mannen die zojuist voor de Lunchroom waren, de man trapten."

2.4. Ingevolge het ook in hoger beroep toepasselijke art. 360, eerste en vierde lid, Sv behoort de rechter het gebruik voor het bewijs van een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, als bedoeld in art. 344a, derde lid Sv, op straffe van nietigheid nader te motiveren. Dit betekent dat de rechter zal moeten aangeven dat aan de eisen van art. 344a, derde lid, Sv is voldaan terwijl hij tevens blijk ervan dient te geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de anonieme verklaringen te hebben onderzocht (HR 11 mei 1999, LJN ZD 1460, NJ 1999, 526).

2.5. De term "een persoon wiens identiteit niet blijkt" omvat niet personen wier persoonsgegevens weliswaar niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken

(vgl. HR 4 juni 2002, LJN AE1195, NJ 2002, 416). Gelet daarop behoefde het Hof de hiervoor in 2.3 onder c weergegeven verklaring niet op te vatten als een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt. Die verklaring houdt immers in dat zij is afgelegd door de vrouw van het slachtoffer [slachtoffer] van wie de persoonsgegevens bekend zijn. Voor zover het middel ziet op het hiervoor in 2.3 onder c weergegeven bewijsmiddel, faalt het dus. Dat ligt anders ten aanzien van het in 2.3 onder d weergegeven bewijsmiddel. Voor zover het middel daarop betrekking heeft, slaagt het. Het Hof heeft in strijd met art. 360, eerste lid, Sv, nagelaten het gebruik van dat bewijsmiddel nader te motiveren. Dat brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Het eerste middel behoeft daarom geen bespreking.

3. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 december 2008.