Home

Hoge Raad, 07-07-2009, BJ1763, 08/01531

Hoge Raad, 07-07-2009, BJ1763, 08/01531

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 juli 2009
Datum publicatie
9 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ1763
Formele relaties
Zaaknummer
08/01531

Inhoudsindicatie

Maatstaf getuigenverzoek. Het Hof heeft het verzoek tot het horen van een aantal getuigen afgewezen omdat dit "niet noodzakelijk (is) voor enige in deze zaak te nemen beslissing en de verdachte door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen (is) geschaad". Aldus heeft het Hof de afwijzing van het verzoek mede gebaseerd op de grond dat redelijkerwijs niet valt aan te nemen dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad. Het middel, dat stelt dat het Hof ten onrechte het noodzaakcriterium heeft gehanteerd, mist feitelijke grondslag.

Uitspraak

7 juli 2009

Strafkamer

nr. 08/01531

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 februari 2008, nummer 20/002129-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Brabant Noord, locatie Oosterhoek" te Grave.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.H. van Alst, advocaat te Someren, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel ten aanzien van de daarbij opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het tweede middel

2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte het noodzaakcriterium heeft gehanteerd bij zijn afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen.

2.2. De stukken van het geding houden het volgende in:

(i) De verdachte is ter terechtzitting van de Rechtbank van 7 maart 2007 verschenen. De Rechtbank heeft op die terechtzitting het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst en de zaak verwezen naar de Rechter-Commissaris teneinde onder meer de getuigen [RvH], [AL], [CM] en [LV] te horen.

(ii) Op 13 april 2007 en 2 mei 2007 zijn, in tegenwoordigheid van de raadsman van de verdachte, de getuigen [RvH], [AL], [CM] en [LV] gehoord door de Rechter-Commissaris.

(iii) De verdachte is ter terechtzitting van de Rechtbank van 9 mei 2007 verschenen. De Rechtbank heeft op die terechtzitting het onderzoek hervat en na behandeling van de zaak gesloten. De Rechtbank heeft op 23 mei 2007 een vonnis op tegenspraak gewezen.

(iv) De verdachte heeft op 29 mei 2007 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank.

(v) De appelschriftuur van 29 mei 2007, gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, houdt onder meer in:

"In de strafzaak met parketnummer 01/839305-06 betreffende de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats] aan het adres [a-straat 1], doch thans in voorlopige hechtenis verblijvend in de PI Nieuw Vosseveld te Vught, (aan wie ondergetekende in eerste aanleg ambtshalve als raadsman werd toegevoegd) werd door de verdachte zelf hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch in eerste aanleg gewezen op 23 mei 2007, daar hij stelt ten onrechte te zijn veroordeeld.

(...)

b) In hoger beroep acht de verdediging het noodzakelijk om die personen als getuigen te horen wier verklaringen in het bijzonder door de rechtbank zijn gebruikt ten behoeve van het bewijs van het tenlastegelegde.

Daar op dit tijdstip slechts een "verkort vonnis" van de strafzaak met parketnummer 01/839305-06 voorhanden is verzoekt de verdediging ter beperking van de activiteiten in hoger beroep om de namen van de noodzakelijk gebleken getuigen en de in hoger beroep op verzoek van de verdediging voor te nemen verrichtingen, pas na bestudering van het uitgewerkte vonnis op te mogen geven."

(i) Blijkens de aanvulling op het verkorte vonnis heeft de Rechtbank onder meer de verklaringen van de getuigen [CM], [BS] en [RvH] voor het bewijs gebezigd.

(vii) De brief van de raadsman van de verdachte van 3 november 2007 aan de Advocaat-Generaal bij het Hof, houdt onder meer in:

"Tegen het vonnis van de rechtbank werd door de verdediging op 29 mei 2007 een voorlopige appelschriftuur ingediend, waarin werd verzocht om deze inhoudelijk te mogen motiveren nadat het uitgewerkte vonnis de verdediging zou hebben bereikt.

Het zal U inmiddels bekend zijn, dat door een computerfout bij het hof de processtukken in de strafzaak in hoger beroep oorspronkelijk naar een andere advocaat (mr P.A. van der Vliet te Drachten) gezonden zijn en dat de toegevoegde raadsman de stukken eerst eind oktober jl. na rappel heeft ontvangen, in plaats van kort na de termijn welke art. 365a lid 3 Sv. als aanvullingstermijn bij gedetineerde verdachten noemt, ruim twee maanden later heeft ontvangen waardoor de termijn van de verdediging voor overleg met de verdachte omtrent het vonnis en het benoemen van getuigen met eenzelfde termijn werd ingekort !!!

Tijdens het overleg met appellant op 29.10.2007 omtrent de door het Hof in hoger beroep te horen getuigen, verzocht deze als getuigen te doen horen:

1. [GS]Vader van de verdachte

(...)

Deze getuige dient o.a. te worden bevraagd omtrent het feit of er in het verleden bij getuige een diefstal van een grote geldsom heeft plaatsgevonden.

Door aangever [CM] wordt in zijn aangifte gesteld dat het motief voor de opdracht gelegen zou zijn, in wraakneming voor een door [CM] in het verleden gepleegde diefstal van een groot geldbedrag bij deze getuige [GS]. Het is derhalve objectief van belang dat het gestelde motief in hoger beroep wordt geverifieerd. Immers als het motief zou blijken te ontbreken, wordt objectief minder aannemelijk dat appellant het bewezenverklaarde ook werkelijk zou hebben gepleegd, nu het plegen van het bewezenverklaarde door appellant volstrekt wordt ontkend.

(...)

Nu door de rechtbank blijkens haar uitspraak aan de uitdrukkelijke verklaringen van deze getuige omtrent de opdracht, de toestand en de vermogenspositie van de verdachte [verdachte] ten onrechte werd voorbijgegaan, acht de verdediging het noodzakelijk dat de getuige door het Hof nader wordt bevraagd, opdat met de inhoud van diens verklaringen op behorende wijze rekening kan worden gehouden.

5. [RV]

(...)

Ten aanzien van de verklaring van deze getuige, welke door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt, stelt de verdachte dat deze verklaring onjuist is en door de getuige enkel is aangevoerd om de verdachte te benadelen, omdat deze getuige en de verdachte in het verleden onenigheid hebben gehad. Het zal duidelijk zijn dat een en ander bij de getuige dient te worden geverifieerd.

6. [CM]

(...)

De getuige dient nader te worden gehoord omtrent de inhoud van zijn eerdere getuigenverklaringen. In het bijzonder dient aandacht te worden besteed aan het onderzoek naar objectieve feiten welke zijn stellingen zouden ondersteunen, nu zijn verklaringen door de verdachte en ook door andere getuigen blijken te worden ontkend.

7. [LV]

(...)

Deze getuige dient nader te worden gehoord, omtrent de inhoud van haar getuigenverklaring in eerste aanleg. In het bijzonder omtrent haar verklaring dat zij al een jaar of vijf/zes geterroriseerd wordt door [GS] en zijn zoon [verdachte]. Voorts omtrent haar stelling dat het motief voor de opdracht zou zijn dat bij [GS] geld gestolen zou zijn en dat haar man en getuige door vader [GS] en zoon [verdachte] bedreigd zouden zijn.

8. [BS] (opgave van appellant)

(...)

De getuige zou volgens appellant mededelingen kunnen doen omtrent het gebeurde in de woning van de verdachte op 17 september 2006. Appellant kan terzake nader informatie verschaffen tijdens de regiezitting op 14 november 2007."

(viii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2007 houdt onder meer het volgende in:

"De voorzitter deelt mede dat de raadsman bij brief van 3 november 2007 heeft verzocht tot het horen van acht getuigen.

De raadsman deelt mede - zakelijk weegegeven -:

Als aanvulling op de schriftelijke onderbouwing van mijn verzoeken tot het horen van getuigen d.d. 3 november 2007, deel ik u het volgende mee. Ik verzoek het hof bij de beoordeling van de verzoeken niet het noodzaakcriterium toe te passen, maar het belangencriterium. Door een omstandigheid buiten toedoen van de verdediging zijn de stukken pas in een laat stadium aan mij toegestuurd.

[GS] is de vader van de verdachte en hij kan verklaren over een mogelijk motief. Er zou ooit sprake zijn geweest van diefstal van een groot geldbedrag van deze getuige waarbij de aangever [CM], buurman van deze getuige, een rol zou hebben gespeeld. De getuige kan verklaren over de relatie tussen de buren en hij kan iets zeggen over de juistheid van dat mogelijke motief.

[AL] heeft weliswaar bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd, maar ik wil hem confronteren met het vonnis van de rechtbank en ik wil hem vragen of hij bij zijn eerder afgelegde verklaringen blijft.

[RvH] heeft ook al ten overstaan van de rechtercommissaris verklaard, maar toen stond nog niet vast welk gewicht de rechtbank aan bepaalde verklaringen heeft toegekend. Ook hem wil ik confronteren met zijn eerdere verklaringen en eventueel door andere getuigen in hoger beroep af te leggen nadere verklaringen.

De verklaring van [CM] is door de rechtbank voor het bewijs gebruikt en hij daarom is een belangrijke getuige. Mocht het hof het uitgangspunt van de rechtbank ten aanzien van de verklaring [CM] overnemen, dan wil de verdediging hem alsnog horen. Mocht het hof een ander standpunt innemen ten aanzien van [CM]' verklaring, dan doe ik afstand van deze getuige.

[LV] is eerder door de rechter-commissaris gehoord en het verzoek haar als getuige te horen kunt in zoverre als voorwaardelijk opvatten dat ik haar wil confronteren met eventueel door anderen in hoger beroep af te leggen verklaringen. In zoverre is het verzoek tot het horen van [CM] ook een voorwaardelijk verzoek.

De getuige [BS] is mij in een laat stadium door mijn cliënt doorgegeven. Omdat ik door de late toezending van stukken geen tijd had voor het gebruikelijke overleg met cliënt, ken ik de achtergronden van het verzoek onvoldoende. Mijn cliënt zal het verzoek toelichten.

De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven -:

Deze [BS] was op de avond van 17 september 2006 bij mij. Hij kwam laat op de avond, ná de schietpartij. Hij kan verklaren over mijn gedrag en/of gemoedstoestand die avond. Hij kan bijvoorbeeld zeggen waarover wij spraken en of ik me anders gedroeg dan normaal. Ik had die avond gedronken. [BS] kan misschien wel zeggen dat ik tegen hem toen niet verteld heb dat ik zelf heb geschoten of een ander heb opgedragen te schieten op [CM].

De advocaat-generaal deelt mede - zakelijk weergegeven -:

(...)

De voorzitter deelt het volgende mede.

Het hof wijst af de verzoeken tot het horen van de getuigen:

- [GS].

Het hof overweegt dat de verdediging deze getuige wil horen over een door het slachtoffer [CM] verondersteld mogelijk motief waarom op [CM] is geschoten. Het hof acht dit speculatief en niet relevant voor de vaststelling van de feiten of voor enige andere door het hof te nemen beslissing. Het horen van deze getuige is derhalve niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen te beslissing en de verdachte is door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen geschaad;

- [AL], [RvH], [CM] en [LV].

Deze getuigen zijn eerder door de rechter-commissaris gehoord en de raadsman heeft geen nieuwe concrete punten genoemd die tot nadere verhoren aanleiding zouden kunnen zijn. Het nader horen van deze getuigen is derhalve niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen te beslissing en de verdachte is door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen geschaad;

- [BS].

Uit hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht blijkt niet dat deze getuige iets relevants kan vertellen voor enige door het hof te nemen beslissing. Het horen van deze getuige is derhalve niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen te beslissing en de verdachte is door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen geschaad."

2.3. In het midden kan blijven of het Hof heeft geoordeeld dat de door de verdediging gewenste getuigen bij appelschriftuur zijn opgegeven. Het Hof heeft het verzoek tot het horen van de getuigen [GS], [AL], [RvH], [CM], [LV] en [BS] afgewezen omdat dit "niet noodzakelijk (is) voor enige in deze zaak te nemen beslissing en de verdachte door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen (is) geschaad". Aldus heeft het Hof de afwijzing van het verzoek mede gebaseerd op de grond dat redelijkerwijs niet valt aan te nemen dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad. Het middel kan wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.

3. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en tien maanden beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.P. Balkema als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.