Home

Hoge Raad, 11-12-2009, BJ9069, 09/02318

Hoge Raad, 11-12-2009, BJ9069, 09/02318

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 december 2009
Datum publicatie
11 december 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ9069
Formele relaties
Zaaknummer
09/02318

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:685 BW na opzegging is mogelijk, maar die ontbinding zal slechts effect (kunnen) hebben voor de nog resterende looptijd van de arbeidsovereenkomst, dus tot datum waartegen is opgezegd; consequenties daarvan voor toewijsbaarheid verzoek ontbinding en ontbindingsvergoeding ex art. 7:685 lid 8 BW. Misbruik van bevoegdheid door tweede opzegging die uitsluitend ten doel had om door werknemer aangevangen ontbindingsprocedure te blokkeren.

Uitspraak

11 december 2009

Eerste Kamer

09/02318

EV/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[Verzoekster],

gevestigd te [vestigingsplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt,

t e g e n

[Verweerster],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en [verweerster].

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 10 november 2008 ter griffie van de rechtbank Haarlem, sector kanton, ingediend verzoekschrift heeft [verweerster] zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden onder toekenning van een vergoeding van € 40.000,-- bruto.

[Verzoekster] heeft het verzoek bestreden.

De kantonrechter heeft, na een mondelinge behandeling, bij beschikking van 22 december 2008 de arbeidsovereenkomst op 29 december 2008 ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 27.500,-- bruto.

Tegen deze beschikking heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

Bij beschikking van 10 maart 2009 heeft het hof het beroep verworpen.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerster] heeft geen verweer gevoerd.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 7 oktober 2009 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het gaat in cassatie om het volgende.

(i) Op 6 maart 1990 is [verweerster] als verkoopmedewerkster in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) [verzoekster].

(ii) [Verzoekster] heeft bij brief van 16 augustus 2008 op bedrijfseconomische gronden aan de CWI toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te mogen opzeggen in verband met het vervallen van de functie. [verweerster] heeft zich hiertegen verweerd.

(iii) De CWI heeft [verzoekster] op 25 september 2008 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] tot uiterlijk 20 november 2008 op te zeggen met inachtneming van de geldende opzegtermijn.

(iv) Bij brief van 30 september 2008 heeft [verzoekster] de arbeidsovereenkomst met [verweerster] met inachtneming van de opzegtermijn tegen 1 januari 2009 opgezegd (hierna: de eerste opzegging).

(v) Bij verzoekschrift van 10 november 2008, waarmee de onderhavige procedure is ingeleid, heeft [verweerster] de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en haar op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden wegens gewijzigde omstandigheden onder toekenning van een vergoeding van € 40.000,-- bruto.

(vi) Bij brief van 19 november 2008 heeft [verzoekster] de arbeidsovereenkomst met [verweerster] zonder inachtneming van de opzegtermijn nogmaals opgezegd en wel tegen 1 december 2008 (hierna: de tweede opzegging).

3.2 De kantonrechter heeft bij beschikking van 22 december 2008 de arbeidsovereenkomst tussen partijen tegen 29 december 2008 ontbonden onder toekenning van een door [verzoekster] aan [verweerster] te betalen vergoeding van € 27.500,-- bruto.

Het hof heeft het hiertegen door [verzoekster] ingestelde hoger beroep verworpen. Het heeft daartoe, samengevat weergegeven en voorzover in cassatie van belang, het volgende overwogen.

(1) Niettegenstaande het rechtsmiddelenverbod van art. 7:685 lid 11 BW kan [verzoekster] in het hoger beroep worden ontvangen, omdat zij heeft gesteld dat de kantonrechter buiten het toepassingsbereik van art. 7:685 BW is getreden. (rov. 2.3-2.4)

(2) Met de eerste, regelmatige, opzegging heeft [verzoekster] de arbeidsverhouding tussen [verweerster] en haar per 31 december 2008 beëindigd. Op deze eenzijdige rechtshandeling mag [verzoekster] niet terugkomen door een tweede maal (onregelmatig) op te zeggen, anders dan met toestemming van [verweerster]. [Verweerster] heeft klaarblijkelijk geen toestemming verleend voor het terugkomen op de eerste opzegging. Dit brengt mee dat [verzoekster] niet bevoegd was om nogmaals op te zeggen, waardoor de tweede opzegging rechtskracht ontbeert. (rov. 2.5)

(3) Bovendien kan de tweede, bewust onregelmatige, opzegging door [verzoekster] met de bedoeling om de eerste regelmatige opzegging haar werking te ontnemen, als misbruik van bevoegdheid dan wel in strijd met goed werkgeverschap worden aangemerkt en heeft zij ook om die reden geen rechtskracht. [Verzoekster] heeft met die opzegging immers beoogd, naar zij zelf heeft gesteld, de door [verweerster] gestarte ontbindingprocedure te blokkeren, terwijl het haar ([verweerster]) rechtens vrijstond om op dat moment voor die procedure te kiezen teneinde een ontbindingsvergoeding te krijgen. Uit het wettelijk ontslagsysteem volgt niet dat de eerste opzegging aan indiening van het ontbindingsverzoek door [verweerster] in de weg stond. (rov. 2.6)

(4) Er bestond derhalve op 22 december 2008 nog een arbeidsovereenkomst tussen partijen, zodat de kantonrechter bevoegd was om op die datum de arbeidsovereenkomst te ontbinden tegen de door de kantonrechter bepaalde datum en zij derhalve niet buiten het toepassingsbereik van art. 7:685 BW is getreden. Het beroep van [verzoekster] dient dus te worden verworpen. (rov. 2.7-2.8)

3.3 Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld.

De opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft in beginsel tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst eindigt met ingang van de datum waartegen is opgezegd. De arbeidsovereenkomst duurt derhalve voort tot die datum, hetgeen meebrengt dat deze tot die datum nog ontbonden kan worden op de voet van art. 7:685 BW, indien daartoe grond bestaat. Nu echter de arbeidsovereenkomst als gevolg van de opzegging nog maar een beperkte looptijd heeft, zal de ontbinding slechts voor die beperkte looptijd effect (kunnen) hebben. Dit brengt mee dat voor de toewijsbaarheid van een desbetreffend, op verandering in de omstandigheden gegrond verzoek van de werknemer bepalend is of sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op een nog eerder tijdstip dan waartegen is opgezegd, behoort te eindigen, en dat ook de ontbindingsvergoeding van art. 7:685 lid 8 bepaald moet worden met inachtneming van het uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst reeds is beëindigd met ingang van de datum waartegen is opgezegd. De vraag of de ontslagen werknemer ook aanspraak kan maken op een vergoeding ter zake van de beëindiging van de arbeids-overeenkomst door de opzegging, dient te worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in art. 7:681 BW. De in art. 7:682 BW geregelde mogelijkheid van herstel van de dienstbetrekking leent zich in deze situatie niet voor toepassing, aangezien het indienen van het ontbindingsverzoek een afstand doen van deze mogelijkheid impliceert.

3.4 Onderdeel 1, dat opkomt tegen de hiervóór in 3.2 onder (2) weergegeven beslissing, betoogt terecht dat de tweede opzegging, die een beëindiging inhield van de door de eerste opzegging reeds in looptijd beperkte arbeidsovereenkomst tegen een vóór 1 januari 2009 (de datum waartegen in de eerste opzegging was opgezegd) gelegen datum, niet kan worden aangemerkt als een, slechts met instemming van [verweerster] mogelijke, intrekking van de eerste opzegging. De tweede opzegging hield immers geen ongedaanmaking in van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2009 maar strekte ertoe de arbeidsovereenkomst tegen een eerdere datum te doen eindigen. Noch de omstandigheid dat dit niet geschiedde op grond van een daartoe door [verweerster] aan [verzoekster] gegeven dringende reden voor ontslag, noch de omstandigheid dat bij de tweede opzegging de geldende opzeggingstermijn niet in acht was genomen, kan meebrengen dat de tweede opzegging als een slechts met instemming van [verweerster] mogelijke intrekking van de eerste opzegging kan worden aangemerkt.

Het onderdeel kan echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden, omdat - naar hierna zal blijken - de hiervóór in 3.2 onder (3) weergegeven overweging de onder (4) weergegeven beslissing zelfstandig kan dragen en de daartegen gerichte klachten falen.

3.5 Onderdeel 2 richt een aantal klachten tegen de hiervóór in 3.2 onder (3) weergegeven overweging, die het hof kennelijk heeft gegeven voor het geval - anders dan het in zijn onder (2) weergegeven overweging had aangenomen - zou moeten worden aangenomen dat de tweede opzegging niet zonder meer rechtskracht ontbeerde. Anders dan in onderdeel 2.1-i wordt betoogd, houden rov. 2.5 en 2.6 dan ook geen innerlijk tegenstrijdige oordelen in.

Het eerste als 2.2 aangeduide onderdeel komt op tegen het oordeel van het hof dat de tweede opzegging misbruik van bevoegdheid oplevert en (ook) daarom rechtskracht ontbeert. Het onderdeel faalt. Het oordeel van het hof dat de tweede opzegging uitsluitend ten doel had om de door [verweerster] aangevangen ontbindingsprocedure te blokkeren en daarom misbruik van bevoegdheid opleverde, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Voorzover in onderdeel 2.3 klachten worden gericht tegen het oordeel van het hof dat het [verweerster] rechtens vrijstond om na de eerste opzegging voor de ontbindingsprocedure te kiezen teneinde een ontbindingsvergoeding te krijgen, falen deze reeds op de grond dat [verzoekster] in hoger beroep niet heeft bestreden - zie de, in cassatie niet bestreden, weergave van de stellingen van [verzoekster] in rov. 2.3 - dat de eerste opzegging niet in de weg stond aan (de toewijzing van) het ontbindingsverzoek van [verweerster], zodat het hof hiervan diende uit te gaan.

De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling aangezien het oordeel van het hof dat de tweede opzegging rechtskracht ontbeert omdat zij misbruik van bevoegdheid inhield, en die opzegging derhalve niet heeft geleid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 december 2008, de hiervóór in 3.2 onder (4) weergegeven beslissing van het hof zelfstandig kan dragen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 december 2009.