Home

Hoge Raad, 15-01-2010, BJ5179, 09/00373

Hoge Raad, 15-01-2010, BJ5179, 09/00373

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 januari 2010
Datum publicatie
15 januari 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BJ5179
Formele relaties
Zaaknummer
09/00373

Inhoudsindicatie

Artikel 11, lid 3, AWR. Aanslagtermijn is van overeenkomstige toepassing.Trefwoorden: Artikel 15 AWR. Verrekening voorlopige aanslag. Conversie aanslag opgelegd aan niet belastingplichtige in beschikking ex artikel 15 AWR.

Uitspraak

Nr. 09/00373

15 januari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 december 2008, nr. 07/00388, betreffende een aan X te Z, België (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/1449) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, en de uitspraak van de Inspecteur en de aanslag vernietigd.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 2 juli 2009 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende en haar echtgenoot wonen in België. Belanghebbende heeft in het jaar 2002 geen inkomen genoten. Haar echtgenoot heeft in dat jaar een AOW-uitkering genoten.

3.1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 op haar verzoek een voorlopige teruggaaf verleend van € 1648 met het oog op de algemene heffingskorting.

3.1.3. Ervan uitgaande dat belanghebbendes echtgenoot over het onderhavige jaar een bedrag van € 146 aan inkomstenbelasting verschuldigd was, heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 opgelegd, waarbij de aan haar verleende voorlopige teruggaaf is verrekend voor zover deze meer bedraagt dan € 146.

3.1.4. Belanghebbende was in 2002 niet belastingplichtig voor de inkomstenbelasting in Nederland. Evenmin was zij in dat jaar premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. Voor het Hof was in geschil of de aanslag om die reden moet worden vernietigd.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat aan belanghebbende geen aanslag kan worden opgelegd nu zij niet belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting. Dit oordeel is juist, in aanmerking genomen dat belanghebbende in 2002 evenmin premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen (vgl. HR 6 oktober 1999, nr. 34446, LJN AA2912, BNB 1999/442). Het tegen dit oordeel gerichte eerste middel faalt daarom.

3.3. Het tweede middel betoogt dat het Hof heeft miskend dat de aan belanghebbende opgelegde aanslag kan worden aangemerkt als, of geconverteerd in een beschikking als bedoeld in artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

3.4. Op grond van artikel 15 AWR kunnen voorlopige aanslagen, waaronder ook voorlopige teruggaven, worden verrekend met de aanslag, dan wel - voor zoveel nodig - bij een door de inspecteur te nemen voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking kan ook worden genomen ten aanzien van een persoon die niet belastingplichtig is, en aan wie daarom geen definitieve aanslag kan worden opgelegd. De Inspecteur mocht de voorlopige teruggaaf in dit geval derhalve verrekenen bij een beschikking als bedoeld in artikel 15 AWR. In plaats daarvan heeft hij er - ten onrechte - voor gekozen die verrekening te bewerkstelligen door het opleggen van een aanslag. In dit geval komt aan deze aanslag echter de werking toe van een beschikking op grond van artikel 15 AWR (vgl. de regeling over conversie van nietige rechtshandelingen in artikel 3:42 BW), en kan zij als een zodanige beschikking in stand blijven. Het gaat hier om twee soorten besluiten met een gelijksoortige strekking. De verrekening bij aanslag en die bij afzonderlijke beschikking betreffen immers beide verschijningsvormen van eenzelfde soort verrekening. In een geval als het onderhavige, waarin een voorlopige teruggaaf is verleend en vervolgens blijkt dat geen belasting verschuldigd is, zouden beide verschijningsvormen ook tot een zelfde betalingsverplichting leiden. Gelet hierop - en omdat tegen beide soorten besluiten op dezelfde wijze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend - is deze conversie niet onredelijk jegens belanghebbende. Het tweede middel slaagt derhalve.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.6. Het door belanghebbende gedane, nog onbehandeld gebleven beroep op verjaring faalt. Belanghebbende wijst daarbij tevergeefs op het late tijdstip waarop de aanslag is opgelegd, aangezien daarbij de termijn van drie jaar na afloop van het kalenderjaar als bedoeld in artikel 11, lid 3, AWR in acht is genomen. Met het oog op de rechtszekerheid moet worden aangenomen dat deze termijn van overeenkomstige toepassing is op het vaststellen van een beschikking waarbij een voorlopige teruggaaf op de voet van artikel 15 AWR wordt verrekend.

3.7. Ook belanghebbendes betoog dat sprake is van een heffing over fictief inkomen en dat Nederland daarmee zijn heffingsbevoegdheid overschrijdt, moet worden verworpen. Door het verrekenen van een ten onrechte toegekende voorlopige teruggaaf, overschrijdt Nederland zijn heffingsbevoegdheid niet.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank, en

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2010.