Home

Hoge Raad, 02-11-2010, BN2366, 09/02031

Hoge Raad, 02-11-2010, BN2366, 09/02031

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 november 2010
Datum publicatie
3 november 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BN2366
Formele relaties
Zaaknummer
09/02031

Inhoudsindicatie

1. Wraking. 2. Vorderingen b.p. Ad 1. Het hof heeft de overgelegde brief van verdachte kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als een wrakingsverzoek. Totdat een einduitspraak is gedaan, kan een verzoek tot wraking van de zittingsrechters worden gedaan (vgl. HR LJN BJ9926). ’s Hofs oordeel om het mondelinge wrakingsverzoek dat is gedaan na het uitspreken van het arrest buiten beschouwing te laten is juist. Ad 2. Het Hof had met toewijzing van de vorderingen kunnen volstaan, maar geen rechtsregel verzet zich ertegen dat verdachte daarnaast wordt veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen aan de b.p.

Uitspraak

2 november 2010

Strafkamer

nr. 09/02031

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 2009, nummer 20/004188-08, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Achterhoek, locatie Ooyerhoek" te Zutphen.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. C.W. Noorduyn en mr. Th.J. Kelder, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte althans op onbegrijpelijke of ontoereikende gronden het wrakingsverzoek van de verdachte buiten beschouwing heeft gelaten.

2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2009 houdt in:

"De voorzitter deelt mede dat ter tafel is gekomen een brief van de verdachte. De voorzitter leest deze brief voor. (opmerking griffier: deze brief is aan dit proces-verbaal gehecht)

De voorzitter spreekt vervolgens het arrest uit en geeft verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan instellen.

Verdachte deelt mede het hof te wraken.

Het hof onderbreekt hierop de terechtzitting voor beraad in raadkamer.

Na hervatting deelt de voorzitter mede dat het wrakingsverzoek van verdachte buiten beschouwing wordt gelaten, nu het is gedaan na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting."

2.2.2. De aan dat proces-verbaal gehechte brief van de verdachte houdt in:

"Geachte Edelachtbare

Indien de Verzoek(en) die ik mondeling en/of schriftelijk heb ingediend, worden afgewezen:

Dan ben ik genoodzaakt om het Hof te Wraken

Tevens overweeg ik.

Om verdere stappen te nemen te nemen tegen De Persoon die het O.M. vertegenwoordig[t] O.V.J.:

(...)

Dus Wraking van het hof, indien mijn Verzoek(en) worden afgewezen!!!

Zonder reden, geen Wraking.

Verzoek(en) afgewezen

Dat is/zijn Voldoende reden(en) om het hof te Wraken!!!

AFZ. [verdachte]

[Handtekening]

(...)"

2.3. Het Hof heeft de onder 2.2.2 weergegeven brief van de verdachte kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als een wrakingsverzoek. Voor zover het middel een daarop gerichte klacht bevat, faalt het.

2.4. Totdat een einduitspraak is gedaan, kan een verzoek tot wraking van de zittingsrechters worden gedaan (vgl. HR 13 april 2010, LJN BJ9926, NJ 2010/234). Uit het onder 2.2.1 weergegeven proces-verbaal kan bezwaarlijk anders volgen dan dat het wrakingsverzoek is gedaan na het uitspreken van het arrest. Het oordeel van het Hof om het mondelinge wrakingsverzoek van de verdachte buiten beschouwing te laten is dus juist, zodat de motiveringsklacht onbesproken kan blijven.

2.5. Het middel faalt ook in zoverre.

3. Beoordeling van het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het vierde middel

4.1. Het middel klaagt dat het Hof een rechtens niet toelaatbare beslissing heeft gegeven op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].

4.2. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe.

Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 7.792,55 (zevenduizend zevenhonderdtweeënnegentig euro en vijfenvijftig cent (...).

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe.

Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 260,00 (tweehonderdzestig euro)

(...)."

4.3. Het Hof had met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen volstaan. Geen rechtsregel verzet zich evenwel ertegen dat de verdachte daarnevens wordt veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen aan de benadeelde partijen.

4.4. Het middel faalt.

5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden.

6. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en vier maanden beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 november 2010.