Home

Hoge Raad, 26-10-2010, BO1726, 09/04199

Hoge Raad, 26-10-2010, BO1726, 09/04199

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 oktober 2010
Datum publicatie
27 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BO1726
Formele relaties
Zaaknummer
09/04199

Inhoudsindicatie

Afwijzing getuigenverzoeken. Maatstaf. De getuigen zijn bij appelschriftuur opgegeven. Het Hof kon, gelet op art. 418.1 Sv jo. art. 288 Sv de getuigen slechts afwijzen op de gronden vermeld in art. 288.1 Sv. Dit kan niet zonder meer volgen uit ‘s Hofs beslissing.

Uitspraak

26 oktober 2010

Strafkamer

Nr. 09/04199

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 oktober 2009, nummer 22/001732-08, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. C.W. Noorduyn en mr. Th. J. Kelder, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen B1193, [getuige 1] en [getuige 2].

2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt wat betreft de in het middel bedoelde getuigen het volgende in:

"De voorzitter doet mededeling van een binnengekomen brief van de raadsman d.d. 29 januari 2009, inhoudende het (bij appelschriftuur d.d. 4 maart 2008 eerder gedane) verzoek tot het horen van de getuigen:

1. B1193

2. [getuige 1]

(...)

4. [getuige 2]

(...)

De raadsman wordt door de voorzitter in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting op het betreffende verzoek te geven.

Deze deelt hiertoe mede dat hij nog geen reactie op het betreffende verzoek zijdens het openbaar ministerie heeft ontvangen.

De voorzitter stelt de advocaat-generaal in de gelegenheid om een reactie op het voornoemde verzoek tot het horen van de getuigen te geven. Deze voert hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - aan:

Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de politiefunctionarissen, B1193, [getuige 1] (...), en [getuige 2], ben ik, evenals de rechtbank destijds, van mening dat dit verzoek dient te worden afgewezen, omdat het inzetten van bijzondere opsporingsbevoegdheden een verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie is.

(...)

De raadsman deelt hierop mede dat hij bij brief van 12 november 2007, gericht aan de rechter-commissaris, concreet heeft aangegeven wat de vragen van de verdediging zijn.

Hij deelt voorts - kort zakelijk weergegeven - het volgende mede:

Het is voor de verdediging van groot belang te weten welke informatie de zaaksofficier van justitie in het kader van dit opsporingsonderzoek heeft gekregen en welke informatie onderling is uitgewisseld. Daarnaast waren er naar de mening van de verdediging redenen om direct, en derhalve na de eerste aankoop van de wapens, in te grijpen. Er werd niettemin telkens om meer wapens gevraagd."

2.3. Het genoemde proces-verbaal houdt als beslissing van het Hof het volgende in:

"Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van de politiefunctionarissen, B1193, [getuige 1], en [getuige 2], zal worden afgewezen, nu zij allen uitvoerders van beslissingen van het openbaar ministerie met betrekking tot de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn. Vragen over de rechtmatigheid hiervan zullen door het openbaar ministerie moeten worden beantwoord."

2.4. Nu het getuigen betrof die bij appelschriftuur waren opgegeven, kon het Hof, gelet op art. 418, eerste lid, Sv in verbinding met art. 288 Sv het verzoek slechts afwijzen op de in het eerste lid van laatstgenoemde bepaling genoemde gronden. Voor het onderhavige geval betekent dit dat het Hof onder ogen had te zien of redelijkerwijs valt aan te nemen dat door het afzien van de oproeping van voornoemde getuigen de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Uit zijn op het verzoek genomen beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering kan niet zonder meer volgen dat het Hof die maatstaf heeft aangelegd. Over dat motiveringsgebrek klaagt het middel terecht.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 oktober 2010.