Home

Hoge Raad, 11-11-2011, BQ0540, 10/03793

Hoge Raad, 11-11-2011, BQ0540, 10/03793

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 november 2011
Datum publicatie
11 november 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ0540
Formele relaties
Zaaknummer
10/03793

Inhoudsindicatie

Art. 29e AWR, art. 8:77 Awb, art. 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht; proceskosten bezwaarfase; na verwijzing oordeelt het Hof ten onrechte, want buiten de verwijzingsopdracht, opnieuw over de hoogte van de door de Inspecteur te vergoeden kosten die zijn gemaakt in verband met het maken van bezwaar.

Uitspraak

Nr. 10/03793

11 november 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 juli 2010, nr. 10/00108, betreffende een door X V.O.F. te Z (hierna: belanghebbende) op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur gedeeltelijk gegrond is verklaard. Voorts heeft de Inspecteur belanghebbende - uitgaande van artikel 2, lid 1, van het Besluit proceskosten bestuursrecht - een vergoeding ten bedrage van € 241,50 toegekend voor de kosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/5586) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en een teruggave van € 2440 verleend.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit hof heeft de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd, het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur, behoudens de beslissing omtrent de kosten van het bezwaar, vernietigd, het bedrag van de verschuldigde belasting vastgesteld op € 15.371, en de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het geding bij de Rechtbank en die van het geding bij het hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 463,50.

2. Het eerste geding in cassatie

Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de hiervoor in 1 vermelde uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

De Hoge Raad heeft bij zijn arrest van 5 maart 2010, nr. 09/02339, LJN BL6455, BNB 2010/154, die uitspraak vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en het bedrag van de verschuldigde belasting vastgesteld op € 13.065. Voorts heeft het Hof de Inspecteur veroordeeld in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, die van het geding voor de Rechtbank en die van het geding voor het Hof, aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 3163,50. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

De Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 24 maart 2011 geconcludeerd tot gegrond verklaren van het beroep in cassatie.

4. Beoordeling van het middel

4.1. Belanghebbende heeft, nadat de Hoge Raad het onderhavige geding had verwezen naar het Hof voor het opnieuw berekenen van het verschuldigde bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen, het Hof verzocht de hoogte van de vergoeding voor de in verband met de bezwaarprocedure gemaakte kosten alsnog vast te stellen op het totaal van de werkelijk gemaakte kosten.

4.2. Het Hof heeft geoordeeld dat te dezen grond bestaat om - op de voet van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) - af te wijken van het overeenkomstig artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit vastgestelde forfaitaire tarief, en heeft de Inspecteur veroordeeld de werkelijk door belanghebbende in de bezwaarfase gemaakte kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden.

4.3. Het middel verzet zich tegen het hiervoor in 4.2 vermelde oordeel van het Hof met het betoog dat het Hof buiten de in het hiervoor onder 2 vermelde arrest neergelegde verwijzingsopdracht is getreden. Het middel slaagt. Belanghebbende heeft destijds de beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch om de vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar - in navolging van de Rechtbank - te beperken tot het forfaitair vastgestelde tarief in cassatie niet bestreden, zodat deze beslissing onherroepelijk was komen vast te staan. Voor een hernieuwde beoordeling van de hoogte van de vergoeding voor die kosten was derhalve na verwijzing van het geding geen plaats.

4.4. Gelet op het hiervoor in 4.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover de Inspecteur is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende voor een bedrag van in totaal € 3163,50,

en veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende voor een bedrag van in totaal € 905.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2011.