Home

Hoge Raad, 15-11-2011, BQ8600, 09/04624

Hoge Raad, 15-11-2011, BQ8600, 09/04624

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 november 2011
Datum publicatie
15 november 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ8600
Formele relaties
Zaaknummer
09/04624

Inhoudsindicatie

1. Samenweefsel van verdichtsels, art. 326 Sr. 2. Unus testis, art. 342.2 Sv. Ad 1. Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld a.b.i. art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer. De bewezenverklaring, vzv inhoudende dat verdachte aangeefster X door een samenweefsel van verdichtsels, te weten dat hij zijn vrouw naar het ziekenhuis had moeten brengen en daar alles had laten liggen zodat hij geen geld had, heeft bewogen tot afgifte van geld kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zonder nadere omstandigheden, die het Hof niet heeft vastgesteld, niet uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bm worden afgeleid. Ad 2. Het Hof heeft gemotiveerd dat en waarom de verklaringen van aangeefster Y. voldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal. Dat geeft niet blijk van miskenning van art. 342.2 Sv en is ook niet onbegrijpelijk, gelet op hetgeen het Hof heeft vastgesteld omtrent de overeenkomsten in de verschillende zaken.

Uitspraak

15 november 2011

Strafkamer

nr. 09/04624

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 oktober 2009, nummer 20/003880-08, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1. hij op 6 januari 2008 te Boxtel door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het geven van een zoen op/in het gezicht en mond van voornoemde [slachtoffer 1] en het beetpakken van de borsten van voornoemde [slachtoffer 1] en bestaande het geweld of die andere feitelijkheden uit het onverhoeds zijn gezicht en/of mond in de richting van het gezicht en/of mond van voornoemde [slachtoffer 1] bewegen en het onverhoeds vastpakken van [slachtoffer 1];

2. hij op 6 januari 2008 te Boxtel met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (40 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid gezegd dat hij zijn vrouw naar het ziekenhuis had moeten brengen en daar alles had laten liggen zodat hij geen geld had, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

3. hij op 7 oktober 2007 te Boxtel, door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het zoenen op de mond van voornoemde [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het onverhoeds van achteren vastpakken en met kracht vasthouden van voornoemde [slachtoffer 2];

4. hij op 30 juni 2007 te Liempde, gemeente Boxtel, door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken/vastpakken/knijpen van/in de borsten en bovenbenen van voornoemde [slachtoffer 3] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het haar onverhoeds van achteren met kracht vastpakken en/of met kracht vastgepakt houden;

5. hij op of omstreeks 29 juni 2007 te Boxtel met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld

(10 euro) toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 3], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte met kracht de fiets van voornoemde [slachtoffer 3] heeft vastgehouden en heeft gezegd: "lk wil het geld hebben", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, door welke handelingen en woorden voornoemde [slachtoffer 3] zich gedwongen voelde het geld af te geven;

6. hij op 15 juni 2007 te Boxtel door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4], immers heeft verdachte zijn handen onder de trui en bh van voornoemde [slachtoffer 4] gebracht en vervolgens haar borsten betast en vervolgens zijn vingers in de vagina van voornoemde [slachtoffer 4] gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte de pols van voornoemde [slachtoffer 4] heeft vastgepakt en vervolgens haar op de bank heeft getrokken en vervolgens haar broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken, en aldus voor voornoemde [slachtoffer 4] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."

2.2.1. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:

"A.

Het hof bezigt voor het bewijs ten aanzien van het bewezen verklaarde onder 1 en 2 de hierna te vermelden bewijsmiddelen.

De bewijsmiddelen, genoemd onder A1 tot en met A5 en A7, maken deel uit van het op 10 januari 2008 afgesloten dossier van regiopolitie Brabant-Noord met dossiernummer LJN PL2126/08-010245.

A1.

Het proces-verbaal van aangifte van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2122/08-102794 (doorgenummerde dossierpagina's 23 tot en met 25), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 januari 2008 ondertekend door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, inhoudende, als de tegenover verbalisant afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [slachtoffer 1], aangeefster:

Ik ben zuster van de orde JMJ en ik woon in het woonzorgcentrum en verpleeghuis Molenweide in Boxtel. Ik ben 88 jaar en loop met een rollator. Op 6 januari 2008 was ik in de tuin achter het tehuis aan het wandelen. Het zal rond 13.30 uur geweest zijn. Ik liep daar alleen. Op een gegeven moment kwam een mij onbekende man naar mij toe. Hij vertelde dat hij zijn vrouw net naar het ziekenhuis had moeten brengen en dat hij daar alles had laten liggen. Hij had nu geen cent en moest geld hebben. Ik heb tegen de man gezegd dat ik hem wel kon helpen met geld. Wij zijn bij de receptie naar binnen gelopen en wij zijn met de lift naar mijn kamer gegaan. Ik ging naar mijn slaapkamer omdat ik daar mijn portemonnee had liggen. Hij liep mij achterna. Ik pakte mijn portemonnee en hij vroeg of hij eens mocht kijken. Hij zag dat er diverse bankbiljetten in zaten. Hij vroeg eerst om 10 euro, daarna vroeg hij nog een paar keer 10 euro. Ik heb hem toen vier briefjes van 10 euro gegeven, 40 euro in totaal. Op een gegeven moment kuste hij mij op mijn rechterwang. Toen kuste hij mij op mijn mond. Hij kwam toen met zijn tong in mijn mond. Ik wist niet wat me overkwam en ik was te verbouwereerd om te reageren. Toen ging die man voor mij staan en pakte mijn beide borsten vast. Ik voelde mij op dat moment heel ongelukkig en ik kon niet reageren. Hij heeft mijn borsten over mijn kleding vastgepakt. Die man zag er als volgt uit: Ik ben zelf iets van 1.50 meter en die man was groot. Ik schat tussen de 1.70 en 1.80 meter. Ik denk dat die man zeker 60 jaar was. Hij had flink wat haar, bruin van kleur, steil.

A2.

Het proces-verbaal van bevindingen van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2122/08-102794 (doorgenummerde dossierpagina's 29 tot en met 30), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 9 januari 2008 ondertekend door [verbalisant 1] voornoemd, inhoudende, als het hierna zakelijk weergegeven relaas van bevindingen van verbalisante:

Op 7 januari 2008 kwam bij de meldkamer van de politie Brabant-Noord de melding binnen dat een religieuze zuster van woonzorgcentrum Molenweide in Boxtel in de tuin door een man was aangesproken, waarna zij samen naar de kamer van de zuster op de derde verdieping waren gegaan. Zij waren langs de receptie gelopen en hiervan heeft een camera opnames gemaakt. Naar aanleiding van deze melding heb ik een aangifte opgenomen van aangeefster zuster [slachtoffer 1]. Vervolgens heb ik met een persoon van de beveiliging de beelden bekeken, die door de videocamera waren opgenomen. Ik zag het volgende:

De opnames waren gedateerd op 6 januari 2008, tijdstip 13.28 uur. Op één van de beelden zag ik een man de hal in komen lopen. Deze hal ligt bij de hoofdingang, waar zich ook de receptie bevindt. Achter deze man zag ik zuster [slachtoffer 1] lopen. Zij liep met een rollator. Op een ander beeld zag ik de man op het moment dat hij de receptie passeerde. Ik omschrijf deze man als volgt: Leeftijd tussen de 60 en 70 jaar. Haardracht: van voren niet kalend, van achteren kalend, steile haren. Hij droeg een bril. Ik herkende deze man ambtshalve als [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1940. [Verdachte] heb ik op 9 november 2007 gehoord in een zedenzaak.

A3.

Het proces-verbaal van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2122/08-102794 (doorgenummerde dossierpagina's 34 en 35), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 9 januari 2008 ondertekend door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, inhoudende, als het hierna zakelijk weergegeven relaas van verbalisante:

Op 6 januari 2008 bevond ik mij tussen omstreeks 13.20 en 13.45 uur privé in het zorgcentrum Molenweide te Boxtel. Ik was samen met mijn echtgenoot en mijn moeder. Wij stonden te wachten voor de liften op de derde verdieping. Toen de deur openging zag ik de mij ambtshalve bekende: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1940 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [a-straat 1], uit de lift komen. Ik zag dat [verdachte] als eerste uit de lift kwam en dat een oude dame, naar schatting 1.55-1.60 meter lang, die achter een rollator liep, na hem de lift uitkwam. Ik vermoedde dat [verdachte] bij die mevrouw met de rollator hoorde. Ik zag namelijk dat hij op die mevrouw wachtte totdat zij de lift uit was. Ik ken [verdachte] omdat ik hem op 26 november 2007 als verdachte van een aanranding heb gehoord.

A4.

Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2126/08-102794 (doorgenummerde dossierpagina's 45 tot en met 47), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 januari 2008 ondertekend door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden brigadier van politie, inhoudende, als de tegenover verbalisanten afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van verdachte:

Ik heb op 6 januari 2008 omstreeks 13.00 uur een vrouw ontmoet in Boxtel. Ik geloof dat zij zuster [slachtoffer 1] was genaamd. Ik ben met haar meegelopen naar haar woning. Zij woonde in het zorgcentrum Molenweide.

(...)

A5.

Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2126/08-102794 (doorgenummerde dossierpagina's 48 en 49), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 9 januari 2008 ondertekend door [verbalisant 2] voornoemd, inhoudende, als de tegenover verbalisant afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van verdachte:

Die vrouw had een rollator bij zich.

A6.

Het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 11 januari 2008, door de griffier opgemaakt en door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch, en de griffier ondertekend, inhoudende, als de tegenover de rechter-commissaris afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van verdachte:

Ik ben met die zuster [slachtoffer 1] naar boven geweest.

A7.

Het proces-verbaal van bevindingen van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2122/08-102794 (doorgenummerde dossierpagina's 26 tot en met 28), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 9 januari 2008 ondertekend door [verbalisant 4] voornoemd, inhoudende, als het hierna zakelijk weergegeven relaas van bevindingen van verbalisante:

Op 9 januari 2008 ging ik naar de woning van [betrokkene 1], echtgenote van [verdachte], wonende te Boxtel, [a-straat 1]. De echtgenoot van [betrokkene 1] zit in verzekering in verband met een verdenking van aanranding. Het gesprek met [betrokkene 1] is door mij verwerkt in dit proces-verbaal van bevindingen.

[Betrokkene 1] vertelde dat zij en haar man, [verdachte], op 6 januari 2008 rond 12.00 uur samen warm hebben gegeten, dat [verdachte] daarna van huis is gegaan en wat heeft rondgelopen. Vóór het avondeten was [verdachte] weer thuis. Intussen had zij (hof: [betrokkene 1]) thuis tv gekeken. Zij was op zondag (hof: 6 januari 2008) de hele dag thuis geweest.

A8.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg 3 juni 2008, door de voorzitter van de rechtbank en de griffier vastgesteld en ondertekend, inhoudende, als de daarin weergegeven, ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van verdachte:

Mijn vrouw lag in die tijd niet in het ziekenhuis. Het is juist dat ik [verdachte] word genoemd.

A9.

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:

Feit 1 klopt. Ik weet niet waarom ik het feit onder 1 heb begaan. Feit 2 klopt ook. Ik weet ook niet waarom ik dat met dat geld heb gedaan.

B.

Het hof bezigt voor het bewijs ten aanzien van het bewezen verklaarde onder 3 de hierna te vermelden bewijsmiddelen.

De bewijsmiddelen, genoemd onder B1 tot en met B4 maken deel uit van het op 4 januari 2008 afgesloten dossier van regiopolitie Brabant-Noord met dossiernummer LJN PL2126/08-010089.

B1.

Het proces-verbaal van aangifte van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2122/07-242614 (doorgenummerde dossierpagina's 12 tot en met 14), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 oktober 2007 ondertekend door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, inhoudende, als de tegenover verbalisante afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [slachtoffer 2]:

Ik ben geboren op [geboortedatum] 1927. Ik ben weduwe en ik woon alleen aan de [b-straat 1] in Boxtel. Op 7 oktober 2007, ergens in de namiddag, liet ik mijn dochter uit, die op visite was geweest. Ik stond nog even in de deuropening, toen er een man voor mijn neus stond. Ik ken die man. Ik weet dat hij [verdachte] heet. Die man, [verdachte], zei tegen mij: "Ons vrouw is de deur uit en zij heeft haar tas meegenomen. Ik moet geld hebben om eten te kopen. Hedde gij misschien een tientje voor mij?" Ik heb gezegd dat ik dat wel had en ik ben naar binnen gelopen. Hij liep mij achterna. Vrijwel meteen pakte hij mij van achteren vast. Hij hield mij met beide armen om mijn middel vast. Terwijl hij mij vastpakte kuste hij mij vol op mijn mond. Dit deed hij wel 10 tot 15 keer. Hij bleef mij op dezelfde manier vasthouden. Terwijl hij dat deed zei hij dat ik mijn mond open moest doen. Ik heb hem toen een tientje gegeven, waarna hij weg is gegaan. De dag erna, 8 oktober 2007, kwam hij weer aan de deur. Toen de bel ging, deed mijn kleindochter open en vrijwel meteen stapte die man, [verdachte], binnen. Hij ging op de bank zitten. Hij zei dat hij aan zijn hand geopereerd was.

B2.

Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2122/07-242614 (doorgenummerde dossierpagina's 15 en 16), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 oktober 2007 ondertekend door [verbalisant 1] voornoemd, inhoudende, als de tegenover verbalisante afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 2]:

Ik ken [slachtoffer 2]. Vanuit onze woning kijken wij op de voordeur van [slachtoffer 2]. Op 7 oktober 2007, ergens in de namiddag, zei mijn man: "Hé, daar staat een man bij [slachtoffer 2] aan de voordeur. Is dat niet [verdachte]?" Ik heb toen ook gekeken en ik zei dat ik zeker wist dat die man [verdachte] was. Hij woonde vroeger tegenover ons en wij praatten toen wel eens met elkaar. Volgens mij woont [verdachte] op de [a-straat], hier in de buurt.

Ik zag dat [slachtoffer 2] en hij (hof: [verdachte]) even stonden te praten en dat hij vervolgens naar binnen ging. Hij is niet zo lang binnen geweest. Wij hebben hem weer weg zien lopen. [Verdachte] kwam hier in onze flat vaak bij [betrokkene 3]. Ik heb gezien dat hij nog een keer bij [slachtoffer 2] aan de deur geweest is. Dat was op 8 oktober 2007. Ik zag dat hij aanbelde, dat de deur open werd gedaan en dat hij naar binnen ging.

B3.

Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2122/07-242614 (doorgenummerde dossierpagina's 17 en 18), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 19 oktober 2007 ondertekend door [verbalisant 1] voornoemd, inhoudende, als de tegenover verbalisante afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 4]:

Ik ben de dochter van [slachtoffer 2]. Op 7 oktober 2007 ben ik bij mijn moeder op bezoek geweest. Omstreeks 16.30 uur ben ik weggegaan. Ik zag dat mijn moeder nog even in de deuropening bleef staan. Op 8 oktober 2007 vertelde mijn zusje dat er een vreemde man bij mijn moeder was geweest, aan wie zij geld had gegeven. Mijn dochter vertelde dat zij op 8 oktober de deur bij oma had opengedaan en dat er een man binnen was gekomen. Op 9 oktober 2007 sprak ik mijn moeder hierover aan. Zij vertelde dat zij hem niet had binnengelaten maar dat hij uit zichzelf binnen was gestapt. Hij had haar toen vol op haar mond gekust en zij zei dat hij gezegd had dat zij haar mond open moest doen. Zij vertelde dat hij haar stevig vasthield en dat ze niet los kon komen.

B4.

Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2122/07-242614 (doorgenummerde dossierpagina's 19 tot en met 23), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 26 november 2007 ondertekend door [verbalisant 1] voornoemd en [verbalisant 4], hoofdagent van politie, inhoudende, als de tegenover verbalisanten afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van verdachte:

Ik ben vorig jaar geopereerd aan mijn hand. Ik ken de [e-straat] in Boxtel. Ik kom daar wel eens. Dat is bij mij in de buurt. Ik ken [betrokkene 3]. Ik kwam daar vaak.

B5.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg 3 juni 2008, door de voorzitter van de rechtbank en de griffier vastgesteld en ondertekend, inhoudende, als de daarin weergegeven, ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van verdachte:

Ik ken [slachtoffer 2]. Zij heet eigenlijk [slachtoffer 2]. Zij woont tegenover [betrokkene 3]. Bij [betrokkene 3] kom ik vaak.

B6.

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:

Feit 3 klopt. U, voorzitter, houdt mij in het kort de inhoud van de aangifte van [slachtoffer 2] voor. Het kan wel kloppen wat zij verklaard heeft; ik kan mij niet alles herinneren.

C.

Het hof bezigt voor het bewijs ten aanzien van het bewezen verklaarde onder 6 de hierna te vermelden bewijsmiddelen.

De bewijsmiddelen, genoemd onder C1 tot en met C5 maken deel uit van het op 23 oktober 2007 afgesloten dossier van regiopolitie Brabant-Noord met dossiernummer LJN PL2126/08-017489.

C1.

Het proces-verbaal van aangifte van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2126/08-185943 (doorgenummerde dossierpagina's 76 tot en met 78), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 31 juli 2007 ondertekend door

[verbalisant 2], brigadier van politie, inhoudende, als de tegenover verbalisant afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [slachtoffer 4], aangeefster:

Ik woon aan het [c-straat 1] te Boxtel. Ik heb polio gehad waardoor ik slecht ter been ben. Enige tijd terug heb ik een hersenbloeding gehad, waardoor ik mij nog minder goed kan voortbewegen. Ik maak veelal gebruik van een rollator. Door de hersenbloeding ben ik linkszijdig verlamd. Op 13 juni 2007 was ik thuis in mijn woning. Ik hoorde de bel van de voordeur overgaan. Ik ben toen richting de voordeur gegaan en ik zag dat er een manspersoon voor de geopende deur stond. Hij vertelde dat hij in Boxtel woonde en dat hij machinist was bij de spoorwegen. Hij vertelde ook dat hij [verdachte] heette. Op 14 juni 2007 kwam deze man weer bij mij thuis. Hij vroeg mij of ik alleen woonde. Ik heb hem toen verteld dat ik een vriend had en dat hij momenteel in het Liduina was, waar hij verzorgd werd. Op 15 juni 2007 kwam deze man (het hof begrijpt dat bedoeld wordt: de man die zich [verdachte] noemde) weer aan de deur. Ik heb hem toen binnengelaten en ik ben in mijn eigen stoel gaan zitten. Ik zag dat de man op de bank ging zitten. Vervolgens zei de man dat ik bij hem op de bank moest komen zitten. Ik zei hem dat ik dat niet deed. Ik zag hierna dat de man opstond en dat hij mij bij mijn linkerpols vastpakte. Hij trok mij als het ware naar de bank waarop hij zat. Ik kon mij niet verzetten omdat ik al slecht ter been was en vanwege de verlamming aan mijn linkerzijde. Nadat ik op de bank terecht kwam, is deze man met zijn hand onder mijn trui en onder mijn bh gegaan. Hier betastte hij mijn borsten. Vervolgens trok hij mijn broek en onderbroek iets naar beneden. De man is vervolgens met zeker twee vingers in mijn vagina geweest en hij heeft daar gevoeld. Ik heb hem gezegd dat hij moest stoppen maar hij ging gewoon door. Nadien is de man nog enkele keren aan de deur geweest, maar ik heb hem niet meer binnengelaten. Ik kan de man als volgt omschrijven:

- blank,

- 1.75 tot 1.80 meter lang,

- grijs, korte haren,

- brildragend,

- grijze herenfiets.

C2.

Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2126/07-199024 (doorgenummerde dossierpagina's 88 en 89), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 27 augustus 2007 ondertekend door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 5], hoofdagent van politie, inhoudende, als de tegenover verbalisanten afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van verdachte:

Ik woon in Boxtel. Ik ben in het verleden werkzaam geweest bij Railbouw Structon Groep.

C3.

Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2126/07-199024 (doorgenummerde dossierpagina's 90 en 91), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 27 augustus 2007 ondertekend door [verbalisant 5] en [verbalisant 2], beiden voornoemd, inhoudende, als de tegenover verbalisanten afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van verdachte:

Ik ben in het bezit van een fiets. Hij is blauw. grijs (het hof leest: blauw/grijs) of zwart/grijs, dat weet ik niet precies. Ik ga overdag wel eens fietsen.

C4.

Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2122/07-185943 (doorgenummerde dossierpagina's 83 tot en met 85), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 14 juli 2007 ondertekend door [verbalisant 6], agent van politie, inhoudende, als de tegenover verbalisant afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 5]:

Ik ken [slachtoffer 4]. Ongeveer drie tot vier weken geleden hoorde ik van [slachtoffer 4] dat zij een man binnen had gehad. Ze zei tegen mij dat die man haar had betast, toen hij de derde keer bij haar was. Hierbij wees zij op haar borsten en tussen de benen. Ze zei toen ook dat hij haar op de bank had getrokken. Ik zag dat [slachtoffer 4], toen ze dit vertelde, helemaal overstuur was en huilde. Een paar dagen na die aanranding was ik op bezoek bij [slachtoffer 4]. Er werd aangebeld en ik deed open. Een mij onbekende man vroeg of [slachtoffer 4] thuis was. Ik zei toen dat [slachtoffer 4] niet thuis was. De man ging toen weer weg. Toen ik weer in de huiskamer was, hoorde ik van [slachtoffer 4] dat deze man de man was die haar had betast. Zij kan vanaf het plekje waar zij altijd zit naar de voordeur kijken. Ik zag dat ze weer overstuur was en moest huilen. Vorige week zag ik deze man met een andere man buurten in de omgeving van [c-straat]. 's Middags vertelde ik dit tegen [betrokkene 6] (het hof begrijpt dat bedoeld wordt: [betrokkene 6]). [Betrokkene 6] vroeg toen aan mij of ik het adres kon aanwijzen van die man die ik met die man gezien had. [Betrokkene 6] belde daar toen aan en zij sprak daar met [betrokkene 7], de man met wie de man sprak die [slachtoffer 4] had lastiggevallen. [Betrokkene 6] vroeg [betrokkene 7] of hij het nummer had van de man die bij hem was geweest. Die man bleek [verdachte] te zijn. [Betrokkene 7] gaf het telefoonnummer van [verdachte]. Ik zag dat [betrokkene 6] bij [betrokkene 7] [verdachte] ging bellen. Ze vroeg aan degene die zij belde, of die even naar [c-straat] wilde komen. Ik hoorde de man antwoorden dat hij daar net was geweest. Ook kregen wij zijn vrouw aan de lijn en die zei, nadat [betrokkene 6] had uitgelegd waarvoor zij belde: "Alweer?" Ik had voor [betrokkene 6] uitgezocht waar die man (het hof begrijpt dat bedoeld wordt: [verdachte]) woonde. Ik had [verdachte] namelijk gezien bij de Lidl in Vught. Ik zag toen in welke auto hij was gestapt en noteerde het kenteken. Op de [a-straat] zag ik dezelfde auto staan. Ik ben toen op de brievenbussen gaan kijken en zag de naam [verdachte] staan op de brievenbus met - volgens mij - nummer [1].

C5.

Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, nummer PL216E/07-199024 (doorgenummerde dossierpagina's 94 en 95), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 28 augustus 2007 ondertekend door [verbalisant 5] en [verbalisant 2], beiden voornoemd, inhoudende, als de tegenover verbalisanten afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van verdachte:

Ik woon op het adres [a-straat 1] te Boxtel. Ik kom op [c-straat] in Boxtel bij [betrokkene 7].

C6.

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:

U, voorzitter, houdt mij met betrekking tot feit 6 in het kort de inhoud van de aangifte van [slachtoffer 4] voor. Ik ben bij de woning van [slachtoffer 4] in de buurt geweest, toen ik op bezoek was bij een maat van mij, die ook op [c-straat] woont. Wat [slachtoffer 4] in haar aangifte verklaard heeft, kan waar zijn. Als zij onder meer verklaard heeft dat ik met mijn handen haar borsten heb betast en met mijn vingers in haar vagina ben geweest, dan zou dat best zo kunnen zijn.

D.

Het hof bezigt voor het bewijs ten aanzien van het bewezen verklaarde onder 4 en 5 de hierna te vermelden bewijsmiddelen.

De bewijsmiddelen, genoemd onder D1 tot en met D4 maken deel uit van het op 3 oktober 2007 afgesloten dossier van regiopolitie Brabant-Noord met dossiernummer LJN PL2126/08-017489.

D1.

Het proces-verbaal van aangifte van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2126/07-199024, met bijlage, (doorgenummerde dossierpagina's 21 tot en met 24), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 17 juli 2007 ondertekend door [verbalisant 2], brigadier van politie, inhoudende, als de tegenover verbalisant afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 8], aangeefster:

Ik ben werkzaam als persoonlijk begeleidster bij Cello, een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Ik begeleid deze in de thuissituatie. Zo begeleid ik ook [slachtoffer 3], wonende te [woonplaats]. Zij woont begeleid zelfstandig. [slachtoffer 3] is een vrouw met een licht verstandelijke beperking. Zij heeft ook een slecht zicht. Je kunt op een kinderlijke manier met haar praten en wel zoals je met een kind van 5 jaar praat. [Slachtoffer 3] heeft mij verteld dat zij op een dag - naar ik dacht 29 juni (het hof begrijpt dat bedoeld wordt 29 juni 2007) - toen zij bij de Action was geweest in afwachting van de reparatie van haar fiets door de fietsenmaker, werd geconfronteerd met een manspersoon die haar aansprak en haar om geld vroeg. Volgens [slachtoffer 3] zou die man [verdachte] heten en hij zou ook gezegd hebben dat hij treinmachinist was en dat hij op de [a-straat] woonde. Uiteindelijk heeft [slachtoffer 3] hem geld gegeven en ook heeft zij hem haar adres gegeven zodat hij het geld terug kon brengen. Op 30 juni 2007 stond kennelijk deze man voor de deur van de woning van [slachtoffer 3]. [Slachtoffer 3] heeft hem na lang aandringen binnengelaten, met fiets en al. [Slachtoffer 3] heeft mij verder verteld dat de man in haar borsten had geknepen en dat deze man ook over haar bovenbenen had gestreeld. Op

12 juli 2007 (het hof begrijpt: 11 juli 2007) kwam deze man weer bij haar aan de deur. [Slachtoffer 3] is niet opgewassen tegen zulke mensen omdat dat een beroep doet op haar beperking. Zij is niet bij machte om weerstand te kunnen bieden aan personen die haar op deze wijze lastigvallen en die zich opdringen, zoals deze man bij haar gedaan heeft.

D2.

Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, nummer LJN PL2126/07-199024 (doorgenummerde dossierpagina's 72 tot en met 74), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 30 juli 2007 ondertekend door [verbalisant 2] voornoemd, inhoudende, als de tegenover verbalisant afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 9]:

Ik ben sociaal pedagogisch medewerker en werkzaam bij de stichting Cello. Dit is een instelling die zich bezighoudt met mensen met een verstandelijke beperking. [Slachtoffer 3] uit Liempde ken ik vanuit deze stichting. Mijn werk bestaat uit het begeleiden en ondersteunen van mensen zoals [slachtoffer 3]. Op 11 juli 2007 ben ik naar aanleiding van een telefoontje van [slachtoffer 3] naar haar woning gegaan. Ik was daar volgens mij samen met [betrokkene 10] die ook bij Cello werkzaam is. Ik vroeg toen aan [slachtoffer 3] wat er gebeurd was. [Slachtoffer 3] vertelde mij dat er een vreemde man bij haar was geweest. Ik vroeg aan [slachtoffer 3] of zij die man kende. Ik hoorde dat [slachtoffer 3] zei dat deze man haar eerder in het centrum van Boxtel had aangesproken. [Slachtoffer 3] vertelde verder dat deze man machinist van beroep was, dat ze dacht dat hij [verdachte] heette en ze vertelde dat deze [verdachte] aan de [a-straat] in Boxtel woonde. Dat was hetgeen deze man aan [slachtoffer 3] had verteld. [Slachtoffer 3] vertelde dat deze man aan haar borsten had gezeten. [Slachtoffer 3] vertelde dat die man haar op de bank had vastgepakt. [Slachtoffer 3] vertelde verder dat diezelfde man al eerder bij haar was geweest. [Slachtoffer 3] was overstuur.

D3.

Het proces-verbaal van studioverhoor van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, studio Eindhoven, met zaaknummer 167 (dossierpagina's 25 tot en met 27), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 24 juli 2007 ondertekend door [verbalisant 3], brigadier van politie, verhoorder, en [verbalisant 7], hoofdagent van politie, regisseur, inhoudende, zakelijk weergegeven, als het hierna zakelijk weergegeven relaas van verbalisanten:

Op 24 juli 2007 werd in het hoofdbureau van politie te Eindhoven, bij de afdeling executieve ondersteuning, Studio-HJG Eindhoven, conform het landelijk studioprotocol als getuige gehoord: [slachtoffer 3] (het hof leest: [slachtoffer 3]), wonende te [woonplaats]. Dit verhoor werd afgenomen en audiovisueel geregistreerd in een daarvoor bestemde ruimte. Deze ruimte bestaat uit twee afzonderlijke vertrekken. Een verhoorkamer en een regiekamer. Deze vertrekken zijn gescheiden door een wand. De regiekamer is door middel van een geluid- en beeldverbinding verbonden met de verhoorruimte. Hierdoor is het verhoor vanuit de regiekamer audiovisueel te volgen. Van het verhoor wordt een afzonderlijk proces-verbaal samengesteld.

D4.

Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een niet ondertekend stuk d.d. 30 juli 2007 met het zaaknummer 167/07 met het opschrift "Politie Brabant Zuid-Oost" en "verslag verbatim studioverhoor" (doorgenummerde dossierpagina's 28 tot en met 70), inhoudende:

(dossierpagina 28)

Hierbij verklaar ik, [betrokkene 11], schrijftolk, dat ik op verzoek van de beheerder van de verhoorstudio te Eindhoven een aanvang heb gemaakt met de woordelijke uitwerking van een studioverhoor, zaaknummer 167/07. Uit de mij ter beschikking gestelde gegevensdrager bleek dat op 24 juli 2007 in het bureau van politie te Eindhoven een persoon werd gehoord, die bleek te zijn genaamd [slachtoffer 3] (het hof leest: [slachtoffer 3]), geboortedatum [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].

(dossierpagina 29)

Van dit verhoor werden audiovisuele opnamen gemaakt in de verhoorstudio te Eindhoven. Dit verslag is een woordelijk verslag, waarbij zo nauwkeurig mogelijk de taal van de getuige en de verhoorder worden weergegeven. Indien door de getuige of verhoorder bepaalde handelingen worden uitgebeeld of de lichaamstaal van verhoorder en/of de getuige daartoe aanleiding geeft, wordt hiervan in het verslag een opmerking geplaatst. Met de letter "G" wordt in deze verslaglegging de getuige bedoeld. Met de letter "V" wordt in deze verslaglegging de verhoorder bedoeld.

V: Ga maar zitten, [slachtoffer 3].

(dossierpagina 32)

V: Nou [slachtoffer 3], vertel eens, waarover kom jij met mij praten?

G: Omdat er een eh, vreemde man mij lastig heeft gevallen tot drie keer aan toe. (...) En hij woont op de [a-straat]. (...) En dat is in Boxtel. (...) Ik moest eh... naar de fietsenmaker om mijn fiets weg te brengen. (...) Daarna ben ik de Action ingegaan (...) daar stond hij op mij te wachten. En toen (...) ging mijn mobiele telefoon af dat mijn fiets klaar was en hij ging als een idioot achter mij aan. En hij draaide ook op geld uit. (...) Daar ging het ook om. (...) Ik heb, ik heb gezegd: je krijgt het niet, ga zelf maar, maar naar huis om eh, je eigen geld te halen. (...) Dat deed ie niet. En hij liet me niet los.

(dossierpagina 33)

G: Daarna is bij nog bij mij thuis geweest. (...) Zet zijn fiets in de keuken bij mij. (...) Ik heb gezegd: je kunt naar huis gaan, anders bel ik de begeleidster op. (...) Hij ging mij knijpen, heeft ie ook gedaan. Op plaatsen waar ik, waar ik het niet wil. (...) Dan ging die me hier knijpen (doet voor), in mijn borsten knijpen.

V: Dan wijs je dat aan, hè?

G: Ja, dat wijs ik aan, ja. (...) Mijn borsten en daar bij mijn been. Hier had ie geknepen.

V: Dan zie ik dat je je bovenbeen aanwijst.

(dossierpagina 34)

V: Oké [slachtoffer 3], wat ik nu ga doen is even terugvertellen aan jou wat jij mij verteld hebt.

(dossierpagina 35)

V: En geld, daar ging het ook om. (...) En toen heb jij tegen hem gezegd van: ja dat krijg je niet. Ga maar naar huis en ga zelf maar geld halen.

G: En dat deed ie niet. (...) En toen moest ie het alsnog hebben (...) van mij (...) en dan moest ik het geven. Want anders liet ie me gewoon niet los. (...)

V: Eh... daarna is hij bij jou thuis geweest.

G: Ja. (...) Fiets in de keuken (...)

(dossierpagina 36)

V: Hé [slachtoffer 3], en dan vertel jij mij ook dat hij jou ging knijpen.

G: Ja.

V: Op plaatsen waar jij dat niet wilde.

G: Dat klopt ook.

V: In mijn borsten, zeg jij?

G: Ja.

V: Dat wees jij aan?

G: Ja.

V: En bij jouw bovenbeen heeft hij geknepen?

G: Ja.

V: Heb je ook aangewezen.

G: Ja.

(dossierpagina 37)

V: Nou wil ik met jou gaan praten, jij zegt het is drie keer gebeurd. (...) De laatste keer...

G: Daar weet ik de datum niet van. (...) Toen kwam ik van mijn werk af. (...) Kwam ik net thuis.

(dossierpagina 38)

V: Vertel eens over die laatste keer dat die man bij jou is geweest.

G: Ik was gewoon binnen (...) ik zeg: Je bent binnen twee tellen weg of ik ga bellen. (...) En ik had mijn mobiele telefoon in de hand. (...) Ik snel het nummer van het buitenteam opgezocht. (...) En toen was ie al weg. (...) Ik heb de begeleiding gebeld. (...) En ze zijn met zijn tweeën gekomen.

(dossierpagina 41)

V: Jij vertelde mij, eh, dat hij jou ook ging knijpen. (...) Welke keer kun je je nog goed herinneren dat die man jou geknepen heeft.

G: De 30e juni (het hof begrijpt dat bedoeld wordt:

30 juni 2007). (...) Hij pakte mij vast, knijpen en al, en ik schreeuwen. (...) Ik zeg: wat moet je van me? (...) Ik wil je knijpen, zei hij. (...) En pakt ie me elke keer vast. En hij is stevig hoor. (...) Ik had gewoon angst in me, in me, in huis.

V: Dus die 30e juni waar jij het over hebt, heeft ie jou geknepen?

G: Ja. (...) In mijn borsten. (...) Met zijn handen. (...) Ik zei: los. (...) Dat deed ie niet.

(dossierpagina 42)

G: Ik probeerde los te komen. (...) Tot z'n handen los waren. (...) Dan denk je: je gaat me niet zomaar aanraken.

(dossierpagina 43)

V: Jij zegt: hij kneep mij in mijn borsten met beide handen.

G: Ja, en dan pakt ie me ook nog eh, ja, bij mijn bovenbeen, wat ik al gezegd heb.

V: Ik wil even met je praten over dat ie jou in je borsten kneep.

G: Keihard. Omdat hij nogal stevige vingers heeft. (...)

V: En waar in jouw borsten kneep hij?

G: Hier.

V: Ik zie dat jij vol op je borsten pakt.

G: Ja. (...) Daar had ie me ook. (...)

V: Vertel eens, hoe ging dat dan? (...)

G: Ja, dan greep ie me van achteren. (...) Dan greep ie mij hier van achter vast en dan gaat ie, ging ie me zo naar achteren trekken. (...)

V: En wat, wat greep hij van achteren?

G: Mijn borsten. (...)

(dossierpagina 44)

En dat wou ik niet. (...) Ik zeg: los, los, los. (...) Hij zegt: ik laat jou niet los.

(dossierpagina 45)

V: Nou hoorde ik jou ook nog zeggen dat ie jou bij jouw benen...

G: Ja. (...)

V: Is dat ook die dag gebeurd, 30 juni?

G: Ja.

V: En is dat gebeurd voordat ie jouw borsten pakte of daarna? (...)

V: Dus je wijst eerst naar je borsten ... en dan wijs je naar je benen.

G: Bovenbeen, ja.

V: En waar bij jouw been heeft ie gezeten?

G: (wijst aan) Hier.

V: Ik zie dat jij nu aan de binnenkant van jouw bovenbeen aanwijst.

G: Ja. (...) Daar had ie mij ook.

(dossierpagina 46)

Met z'n handen. (...)

V: En wat voelde jij, toen ie dat...daar zat met zijn handen?

G: Dat, dat dat niet fijn is. (...) Pijnlijk. (...)

V: En wat deed ie met die handen, [slachtoffer 3]?

G: Knijpen ook. (...)

V: Hoe komt het, dat die fiets in de keuken is gezet?

G: Omdat hij op de fiets was. (...)

V: Toen hij in jouw been kneep, hoe had jij jouw benen toen?

(dossierpagina 47)

G: Eh, zo.

V: Nu zie ik dat je, je gaat zitten en dat je benen een klein beetje uit elkaar zijn.

G: Ja. (...)

V : En toen ie in jouw been kneep, [slachtoffer 3], waar was die man toen?

G: Hij zat op, op de bank (...) in de huiskamer.

(dossierpagina 49)

G: Grijze haren, eh, bril op, 1 meter 80 lang. (...) Dat zag ik. (...) Hij is treinmachinist. (...)

(dossierpagina 50)

G: Heeft ie zelf gezegd.

(dossierpagina 51)

V: Hé, je vertelde dat je fiets naar de fietsenmaker moest.

G: Ja.

V: (...) En toen stond die man ineens voor jou. Bij de Action.

G: Ja. (...) Ik wilde naar de fietsenmaker toegaan en hij ging, ging gewoon mee. (...) Hij eh, zei: Kan ik geld zien? Ik zeg: Nee. (...) Ik zeg: Nee, je krijgt het niet. Hij zei: Ik wil het hebben. (...) Omdat ie nog boodschappen moest doen. (...) Dat zei ie tegen mij. (...) Hij zei: Ik eh ik wil boodschappen doen en ik heb geld nodig. Ik zeg: Je krijgt het niet.

V: En toen?

G: Moest ik het geven. Want anders liet ie me, me fiets ook niet los (...).

V: Begrijp ik het dan goed dat ie jouw fiets vast hield?

G: Ja. (...) Bij het stuur.

V: Waar was jij toen ergens, [slachtoffer 3]?

G: Bij de fietsenmaker voor. (...)

(dossierpagina 52)

Hij zei tegen mij: (...) Kan ik geld hebben? Ik zeg: nee. (...) En toen zegt ie tegen mij: Ik wil het hebben. En nu. (...) Ik moest het aan hem geven, anders liet ie mij gewoon, mij niet los. (...) Anders mocht ik niet naar huis fietsen. (...) Hij moest 10 euro hebben. (...) Dat moest ik hem geven. (...) Anders liet ie mij niet los.

V: Begrijp ik het dan goed dat je hem 10 euro hebt gegeven?

G: Ja. (...) Dat was die vrijdag, de 29e (het hof begrijpt: 29 juni 2007).

(dossierpagina 53)

G: Ik zeg: ik wil het wel terugzien.

V: (...) Jij zegt tegen hem van ik wil het wel terug zien, maar hoe wist hij wie jij was? (...) Want ik begrijp van jou, je komt hem tegen in eh...

G: Boxtel, in het dorp.

V: In Boxtel bij de fietsenmaker. En in welke plaats woon jij?

G: In Liempde. (...) Hij wou mijn adres hebben, hij wou alles... (...)

V: Wat heb je hem gegeven, [slachtoffer 3]?

G: Alleen het adres. (...) [adres].

V: (...) Begrijp ik het goed dat jij die 10 euro hebt gegeven want hij hield jouw fiets vast. (...)

G: Ja.

V: En je hebt je adres gegeven? (...)

G: Ja, dan kon ie het terugbrengen, het geld. (...)

V: Hé [slachtoffer 3], wij hebben het gehad over dat hij jou in jouw borsten heeft geknepen en in jouw benen. Hoe vaak is dat gebeurd, dat knijpen?

G: Dat is die zaterdag eh...

V: Die zaterdag, de 30e? (het hof begrijpt: 30 juni 2007).

(dossierpagina 54)

G: Ja. (...) Ik heb hem de 29e duidelijk gezegd: Ik wil je niet meer zien.

V: Waar was jij toen?

G: In het dorp. (...) Dat was die vrijdag. (...) En daarna is ie stiekem weer eh, gekomen. Vanaf Boxtel, vanaf zijn straat. (...) De zaterdag.

V: De zaterdag. De 30e?

G: Ja.

V: Daar hebben we over gepraat samen?

G: Ja.

V: Toen heeft ie jou ook geknepen?

G: Ja. (...)

V: Begrijp ik het dan goed, [slachtoffer 3], dat hij ... jou alleen die zaterdag de 30e heeft aangeraakt?

G: Ja.

(dossierpagina 59)

V: (...) En vertel eens iets over die fiets van hem, hoe ziet die er uit?

G: Zwart. (...) Het is een normale herenfiets. (...)

V: (...) Dus begrijp ik het goed dat ie verteld heeft dat ie machinist is?

G: Ja, dat klopt. (...)

V: (...) Wat voor machinist?

G: Trein.

V: Treinmachinist.

(dossierpagina 60)

G: Ja.

V: Dat ie in Boxtel woont op de [a-straat]?

G: Ja. (...)

V: En hoe heet die man?

G: [Verdachte]. (...) Heeft ie me ook zelf gezegd. (...)

V: Eh, grijze haren, zeg jij?

G: Kort, grijs. (...) Plat.

(dossierpagina 65)

V: Die zaterdag hè, de 30e juni (...) toen is die man bij jou binnen geweest.

G: Hij had gezegd dat ie zaterdag terugkwam, terwijl ik dat helemaal niet wou.

V: De 29e zei ie dat hij terug zou komen? (...) Dat ie zaterdag terug zou komen?

(dossierpagina 66)

G: Ja.

(dossierpagina 68)

V: Begrijp ik het goed dat je hem 's morgens tegen bent gekomen in Boxtel?

G: Nee, later.

D5.

De hiervoor onder A1, B1 en C1 genoemde bewijsmiddelen, doch slechts:

a. voor zover daaruit blijkt dat de door de dader van de feiten onder 1, 2, 3 en 6 (verdachte) gehanteerde modus operandi grote gelijkenissen vertoont met de door de dader van de feiten onder 4 en 5 gehanteerde modus operandi,

b. voor zover daaruit blijkt dat het door de aangeefsters met betrekking tot de feiten 1, 2, 3 en 6 opgegeven signalement van de dader van die feiten (verdachte) en in het bijzonder ook de door hem aan aangeefster [slachtoffer 4] (feit 6) opgegeven personalia (naam en beroep) op essentiële onderdelen overeenkomen met het door het slachtoffer [slachtoffer 3] opgegeven signalement van de man die haar, [slachtoffer 3], heeft afgeperst en aangerand en de door hem aan haar opgegeven (voor)naam en professie.

D6.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:

Mijn zus woont in Liempde vlakbij het adres van [slachtoffer 3]. Ik kom een paar keer per jaar bij mijn zus in Liempde."

2.2.2. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:

"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Van de zijde van de verdachte is ten aanzien van de feiten 4 en 5 aangevoerd dat:

1. de modus operandi niet overeenkomt met de modus operandi die bij de andere feiten is gehanteerd. In het geval van [slachtoffer 3] is het nodige geweld gebruikt, terwijl bij de overige feiten gebruik is gemaakt van een list om tot de feitelijke aanranding van de eerbaarheid dan wel de afgifte van geld te komen;

2. het signalement dat [slachtoffer 3] geeft van de dader niet overeenkomt met de verdachte. [Slachtoffer 3] spreekt van een stevige man van 45 jaar die Nederlands spreekt zonder dialect. Deze kenmerken gaan echter niet op voor verdachte. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van het studioverhoor van [slachtoffer 3] dat al tevoren tegen haar was gezegd dat het om een bekende van de politie ging. Niet uit te sluiten is dat toen ook gezegd is waar de dader mogelijk woonde en wat zijn naam is;

3. deze feiten niet, zoals de andere feiten, in de directe omgeving van de woning van verdachte zijn gepleegd, maar zelfs in een andere plaats.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Ten aanzien van 1

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een (grotendeels) bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 6. Uit het dossier blijkt dat de modus operandi zoals gehanteerd door de verdachte bij deze drie incidenten - kort samengevat - als volgt is geweest.

De verdachte spreekt een vrouw aan die door leeftijd en/of een (lichamelijke of geestelijke) beperking kwetsbaar is. In twee van de drie gevallen vertelt hij - in strijd met de waarheid - dat hij geld nodig heeft en vraagt hij of de vrouw in kwestie hem kan helpen. Vervolgens gaat bij samen met de vrouw haar woning binnen, waar hij de vrouw onverhoeds vastpakt en/of zoent en/of onzedelijk betast. In één geval is zelfs sprake van penetratie. Daarna verlaat hij de woning. In twee gevallen komt hij nog verscheidene keren terug.

Uit het dossier blijkt van de volgende gang van zaken in het geval van [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] is een 41 jarige vrouw die licht verstandelijk gehandicapt is en een slecht gezichtsvermogen heeft. Op 29 juni 2007 werd [slachtoffer 3] in het centrum van Boxtel aangesproken door een man. Deze man vroeg haar om geld en hield daarbij haar fiets vast. Na lang aandringen gaf zij hem 10 euro. Ook gaf zij hem haar adres in Liempde zodat hij het geld kon teruggeven. De volgende dag is deze man naar haar woning toegekomen. Nadat de man de woning had betreden heeft hij [slachtoffer 3] vastgepakt en in de borsten en de bovenbenen geknepen. Daarna is de man weggegaan. Op 12 juli 2007 is de man nog een keer bij haar aan de deur geweest.

Naar het oordeel van het hof blijkt uit het vorenstaande dat de modus operandi in het geval van [slachtoffer 3] in essentie dezelfde is als de modus operandi zoals gehanteerd in de overige gevallen.

Ten aanzien van 2

Aangeefster [slachtoffer 4] (feit 6) heeft onder meer het volgende verklaard. Op 13 juni 2007 is zij aangesproken door een man die haar vertelde dat hij [verdachte] heette, dat hij in Boxtel woonde aan de [d-straat] en dat hij machinist was bij de spoorwegen. Deze man was 1.75 tot 1.80 meter lang, had korte grijze haren en droeg een bril. Op 15 juni 2007 heeft deze man haar in haar woning verkracht.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een grotendeels bekennende verklaring ten aanzien van dit feit afgelegd.

Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 3] haar begeleidster op de hoogte heeft gesteld van hetgeen haar was overkomen op 29 en 30 juni 2007, voordat hiervan op 12 juli 2007 melding is gedaan bij de politie. [slachtoffer 3] heeft aan haar begeleidster verteld dat de man die haar op 29 juni 2007 had aangesproken had gezegd dat zijn naam [verdachte] was, dat hij treinmachinist was en dat hij aan de [a-straat] te Boxtel woonde. Tijdens het studioverhoor heeft [slachtoffer 3] dit herhaald en tevens verklaard dat de man korte grijze haren had, een bril op had en 1.80 lang was.

De verdachte heeft verklaard dat hij woonachtig is aan de [a-straat] te Boxtel en dat hij vroeger in de railbouw werkzaam is geweest.

Het hof stelt vast dat de informatie die [slachtoffer 3] zegt te hebben gekregen van de man die haar heeft aangerand grotendeels gelijkluidend is met hetgeen de verdachte aan [slachtoffer 4] heeft verklaard en dat [slachtoffer 3] reeds over deze informatie beschikte voordat contact werd gezocht met de politie. Van enige beïnvloeding door de politie als door de raadsman gesteld is derhalve niet gebleken. Tevens is gebleken dat de straat waaraan de betreffende man volgens [slachtoffer 3] zou wonen de straat is waaraan verdachte woont. Voorts komt het door [slachtoffer 3] gegeven signalement op een aantal onderdelen overeen met het signalement van de verdachte. Met de raadsman stelt het hof vast dat [slachtoffer 3] tijdens het studioverhoor een aantal kenmerken geeft die niet passen bij de verdachte. Naar het oordeel van het hof gaat het hierbij echter slechts om ondergeschikte punten, waaraan het hof in het licht van het bovenstaande geen zwaarwegende betekenis zal toekennen.

Ten aanzien van 3

Uit het bovenstaande blijkt dat [slachtoffer 3] is aangesproken in het centrum van Boxtel, de woonplaats van de verdachte, en dat zij toen aan verdachte haar adres in Liempde heeft gegeven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zijn zuster vlakbij de woning van [slachtoffer 3] woont en dat hij een paar keer per jaar bij zijn zuster op bezoek gaat. Tenslotte merkt het hof op dat Liempde behoort tot de gemeente Boxtel, de woonplaats van verdachte. Hetgeen door de raadsman is opgemerkt met betrekking tot de pleegplaats is derhalve niet aannemelijk geworden.

Eindconclusie

Gelet op de gehanteerde modus operandi, de door [slachtoffer 3] gegeven informatie over verdachte en het signalement van verdachte, alsmede hetgeen is opgemerkt over de plaats van het delict, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten."

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, meer in het bijzonder niet dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels.

3.2. Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.

3.3. De bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte [slachtoffer 1] door een samenweefsel van verdichtsels, te weten dat hij zijn vrouw naar het ziekenhuis had moeten brengen en daar alles had laten liggen zodat hij geen geld had, heeft bewogen tot afgifte van geld kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 3.2 zonder nadere omstandigheden, die het Hof niet heeft vastgesteld, niet uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is gegrond.

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beoordeling van het derde middel

5.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 4 en 5 tenlastegelegde niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Daartoe wordt aangevoerd dat het Hof deze bewezenverklaringen hoofdzakelijk heeft doen steunen op de verklaring van [slachtoffer 3], terwijl die verklaring door de overige gebezigde bewijsmiddelen niet in voldoende mate wordt ondersteund, en dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd de onder A.1, B.1 en C.1 opgenomen bewijsmiddelen en/of de onder 1, 2, 3 en 6 bewezenverklaarde feiten als 'schakelbewijs' mede redengevend heeft geacht voor die bewezenverklaringen.

5.2. Het Hof heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het van oordeel is dat de verklaringen van de aangeefster [slachtoffer 3] voldoende steun vinden in het overige ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 6 gebezigde bewijsmateriaal, in het bijzonder in de verklaringen van de aangeefsters [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], en dat en waarom ook die laatstbedoelde verklaringen mede redengevend zijn voor de bewezenverklaring van het onder 4 en 5 tenlastegelegde.

Dat oordeel geeft niet blijk van miskenning van art. 342, tweede lid, Sv. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat, naar het Hof - niet onbegrijpelijk - heeft vastgesteld, de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een (grotendeels) bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 6, de gehanteerde modus operandi in het geval van [slachtoffer 3] in essentie dezelfde is als de modus operandi in de overige gevallen, de door [slachtoffer 3] gegeven informatie over de verdachte grotendeels gelijkluidend is aan hetgeen de verdachte aan [slachtoffer 4] heeft verklaard, het door [slachtoffer 3] opgegeven signalement van de verdachte op een aantal (essentiële) onderdelen overeenkomt met het signalement van de verdachte, en de onderhavige feiten in de woonplaats van de verdachte zijn begaan. De bewezenverklaringen zijn dan ook toereikend gemotiveerd.

5.3. Het middel faalt.

6. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, W.F. Groos, M.A. Loth en Y. Buruma in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 november 2011.