Home

Hoge Raad, 05-02-2013, BZ0502, 11/02277

Hoge Raad, 05-02-2013, BZ0502, 11/02277

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 februari 2013
Datum publicatie
5 februari 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BZ0502
Formele relaties
Zaaknummer
11/02277

Inhoudsindicatie

1. Kennelijke misslag in bewezenverklaring. 2. Toezicht Bureau Jeugdzorg/Reclassering, art. 14d.2 Sr, art. 77aa.4 Sr. Ad 1. HR leest bewezenverklaring met verbetering van kennelijke misslag. Ad 2. In aanmerking genomen dat verdachte t.t.v. de uitspraak in h.b. meerderjarig was, had het Hof o.g.v. art. 77aa.4 Sr slechts een reclasseringsinstelling a.b.i. art. 14d.2 Sr opdracht kunnen verlenen toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en verdachte daarbij hulp en steun te verlenen. Het middel klaagt dus terecht dat het Hof die opdracht aan Bureau Jeugdzorg heeft gegeven.

Uitspraak

5 februari 2013

Strafkamer

nr. S 11/02277

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2011, nummer 23/005459-10, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte door "bedreiging met een feitelijkheid" [betrokkene 1] heeft gedwongen, ontoereikend heeft gemotiveerd.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

"hij op 11 april 2009 te Schagen, door een feitelijkheid en bedreiging met een feitelijkheid [betrokkene 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het door hem, verdachte, zoenen op de mond van [betrokkene 1] en bestaande die feitelijkheid en die bedreiging met die feitelijkheid uit het vastpakken van [betrokkene 1] en het haar dreigend toevoegen van de woorden: "Als je mij kust, dan zorg ik dat mijn vriend jouw vriend niet meer slaat"."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:

"2. Een proces-verbaal van 24 juni 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. F.A. Egter van Wissekerke, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Alkmaar (doorgenummerde pagina 2).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 juni 2010 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:

[Betrokkene 2] kreeg direct van [betrokkene 3] een klap voor zijn hoofd. [Betrokkene 2] rende weg en [betrokkene 3] ging er achteraan. [Verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) wilde met me zoenen. Ik heb meermalen gezegd dat ik dat niet wilde. Toen hij die kus niet kreeg ging hij chanteren. Hij zei: "Als je die kus geeft, zorg ik dat het stopt met [betrokkene 3]". Ik wilde hem niet zoenen maar [betrokkene 2] is geen vechtersbaas en [betrokkene 3] was een stuk breder en ik wilde dat dat ophield. [Verdachte] sloeg zijn arm om mijn schouder. Daar zat wel wat druk achter want hij probeerde me een beetje naar voren te krijgen."

2.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet volgen dat de verdachte - behalve door een feitelijkheid - ook door bedreiging met een feitelijkheid heeft gedwongen. Aangenomen moet worden dat deze zinsnede als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met verbetering van deze misslag. Aangezien in die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, behoeft 's Hofs kennelijke vergissing niet tot cassatie te leiden.

3. Beoordeling van het vierde middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof aan Bureau Jeugdzorg te Alkmaar in plaats van aan een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr, opdracht heeft gegeven de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde. Voorts klaagt het middel dat het Hof ten onrechte heeft bepaald dat de verdachte zich onder het toezicht van dat Bureau moet stellen.

3.2. Het dictum van de bestreden uitspraak luidt:

"(...) Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 80 (tachtig) uren.

Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door jeugddetentie voor de duur van 40 (veertig) dagen.

Bepaalt dat een gedeelte van die taakstraf, groot 40 (veertig) uren, in geval van niet naar behoren verrichten te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt daarbij de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg te Alkmaar en zich zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens deze instelling.

Verstrekt aan deze instelling opdracht om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde."

3.3. In aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de uitspraak in hoger beroep meerderjarig was, had het Hof op grond van art. 77aa, vierde lid, Sr slechts een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr opdracht kunnen verlenen toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de verdachte daarbij hulp en steun te verlenen. Het middel klaagt daarover terecht.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 februari 2013.