Hoge Raad, 23-04-2013, BZ8170, 11/05384 J
Hoge Raad, 23-04-2013, BZ8170, 11/05384 J
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 april 2013
- Datum publicatie
- 23 april 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:BZ8170
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8170
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2011:BV6059, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 11/05384 J
Inhoudsindicatie
Veroordeling ouders jeugdige tot betaling bedrag aan benadeelde partij. Art. 51g.4 Sv, art. 1.2 Sr en art. 7 EVRM. Wijziging van wetgeving t.a.v. de strafbaarstelling of strafbedreiging? Art. 51g.4 Sv heeft geen wijziging gebracht in de in het BW voorziene regeling van de aansprakelijkheid van de ouders van een kind dat de leeftijd van 14 jaren nog niet heeft bereikt voor de door een onrechtmatige daad van dat kind aan een derde toegebrachte schade. Die bepaling biedt degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, gepleegd door een kind dat de leeftijd van 14 jaren nog niet heeft bereikt, de mogelijkheid zijn vordering tot schadevergoeding tegen de ouders van het kind in te stellen in het strafproces tegen het kind. Er is derhalve geen sprake van een wijziging van de wet t.a.v. de strafbaarstelling of strafbedreiging m.b.t. het tenlastegelegde feit.
Uitspraak
23 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/05384 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 november 2011, nummer 22/005965-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [betrokkene 1] heeft mr. K. Logtenberg, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de ouders van de verdachte heeft veroordeeld aan de benadeelde partij [betrokkene 1] een bedrag van € 4.888,- te betalen. Daartoe is aangevoerd dat art. 51g, vierde lid, Sv pas na het bewezenverklaarde handelen in werking is getreden en moet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbedreiging zodat de beslissing van het Hof in strijd is met art.1, tweede lid, Sr en art. 7 EVRM.
2.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van onder meer 'medeplegen van verkrachting', gepleegd op 7 augustus 2009 (bewezenverklaring onder 3). Voorts heeft het Hof de ouders van de verdachte veroordeeld aan de benadeelde partij [betrokkene 1] een bedrag van € 4.888,- en de nog te maken kosten van tenuitvoerlegging te betalen. Het Hof heeft daaromtrent het volgende overwogen:
"In het onderhavige strafproces heeft mr. K. Logtenberg zich namens het slachtoffer [betrokkene 1] gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder [de Hoge Raad begrijpt:] 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.888,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 4.888,-.
(...)
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. Nu verdachte ten tijde van dat handelen de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering - ingevolge het bepaalde in artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering - geacht te zijn gericht tegen zijn ouders. Deze zijn gehouden tot vergoeding van die schade, zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.888,-. De toewijzing zal hoofdelijk geschieden.
Dit brengt mee dat de ouders van de verdachte dienen te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken."
2.3. Art. 51g, vierde lid, Sv, dat op 1 januari 2011 in werking is getreden, luidt als volgt:
"Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt zij geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd."
Deze wettelijke bepaling is als amendement toegevoegd aan het wetsvoorstel dat heeft geleid tot vaststelling van de Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Stb. 2010, 1).
De toelichting op dit amendement luidt, voor zover hier van belang:
"Dit amendement beoogt de positie in het strafproces te versterken van personen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit dat is begaan door een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt.
Volgens artikel 6:164 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een gedraging niet als onrechtmatige daad worden toegerekend aan een persoon die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt. Op grond van artikel 6:169, eerste lid, BW is degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over het kind uitoefent, aansprakelijk voor schade aan een derde toegebracht door een als een doen te beschouwen gedraging van dat kind. Het betreft hier risicoaansprakelijkheid; disculpatie is niet mogelijk.
Het huidige strafprocesrecht biedt het slachtoffer van zo een gedraging, voor zover die tevens een strafbaar feit oplevert, geen voorziening om de daardoor veroorzaakte schade in het strafproces tegen de minderjarige verdachte te verhalen. Zijn vordering komt voor toewijzing in aanmerking, omdat de verdachte naar burgerlijk recht niet aansprakelijk is voor de toegebrachte schade. Tot verhaal van zijn schade zal hij een civielrechtelijke procedure tegen de ouders of voogd aanhangig moeten maken.
De wettelijke vertegenwoordigers van een minderjarige verdachte hebben nu al een bijzondere positie in het strafproces. Zij worden opgeroepen tot het bijwonen van de terechtzitting en kunnen daar naar voren brengen wat tot verdediging van de minderjarige kan dienen. Gelet op die bestaande positie en op de aard van de onderhavige aansprakelijkheid, achten de ondergetekenden het uit overwegingen van proces-economie gerechtvaardigd om de benadeelde partij de mogelijkheid te bieden zijn vordering jegens ouders of voogd in het strafproces te gelde te maken, onder waarborging van hun verdedigingsrechten als wederpartij."
2.4. Art. 51g, vierde lid, Sv heeft geen wijziging gebracht in de in het Burgerlijk Wetboek voorziene regeling van de aansprakelijkheid van de ouders van een kind dat de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt voor de door een onrechtmatige daad van dat kind aan een derde toegebrachte schade. Die bepaling biedt degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit, gepleegd door een kind dat de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt, de mogelijkheid zijn vordering tot schadevergoeding tegen de ouders van het kind in te stellen in het strafproces tegen het kind. Er is derhalve geen sprake van een wijziging van de wet ten aanzien van de strafbaarstelling of strafbedreiging met betrekking tot het tenlastegelegde feit. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 28 weken waarvan 12 weken voorwaardelijk.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie;
vermindert deze in die zin dat deze 27 weken waarvan 12 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013.