Hoge Raad, 06-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1342, 14/00873
Hoge Raad, 06-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1342, 14/00873
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 juni 2014
- Datum publicatie
- 6 juni 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:1342
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:71
- Zaaknummer
- 14/00873
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Cassatie in het belang der wet. Valt eens per jaar uitgekeerd vakantiegeld onder de beslagvrije voet? Art. 475b e.v. Rv. Hoge Raad ziet aanleiding overeenkomstig art. 393 lid 2 Rv gelegenheid te geven tot het maken van schriftelijke opmerkingen. Overeenkomst tussen prejudiciële procedure en vordering tot cassatie in het belang der wet.
Uitspraak
6 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 14/00873 (CW 2720)
LZ/LH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een vordering tot cassatie in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden en gericht tegen het vonnis van de kantonrechter te Brielle van 8 januari 2013, zaaknummer 1348569 CV 12-3297.
1 Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 1348569 CV 12-3297 van de kantonrechter te Brielle van 8 januari 2013;
Het vonnis van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het vonnis heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad beroep in cassatie in het belang der wet ingesteld. De voordracht tot cassatie van de Procureur-Generaal is aan dit arrest gehecht.
De vordering van de Procureur-Generaal strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden vonnis in het belang der wet zal vernietigen en zal verstaan dat de vernietiging geen nadeel zal toebrengen aan de rechten door partijen verkregen.
3 Gelegenheid tot het maken van schriftelijke opmerkingen
Het cassatieberoep van de Procureur-Generaal stelt de vraag aan de orde aan de hand van welke regel of regels bepaald moet worden in hoeverre een eens per jaar uit te betalen vakantiegelduitkering aan een beslaglegger moet worden uitbetaald dan wel onder de beslagvrije voet van art. 475b e.v. Rv valt, indien beslag ligt op het loon of de uitkering waarvan het vakantiegeld deel uitmaakt. Deze vraag doet zich in de praktijk veelvuldig voor en bij de beantwoording ervan kan de uitvoerbaarheid van die regel of regels mede een rol spelen.
Bij een op 1 mei 2014 gedateerde brief van de Sociale Verzekerings Bank (SVB) is de Hoge Raad erover geïnformeerd dat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een procedure aanhangig is over dezelfde rechtsvraag als in het onderhavige cassatieberoep aan de Hoge Raad is voorgelegd. Partijen in die procedure zijn (onder meer) de SVB en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders. Volgens de brief zijn deze beide partijen overeengekomen de onderhavige kwestie “ten principale uit te procederen, zo nodig en mogelijk tot en met de Hoge Raad”. In de brief wordt verzocht de uitspraak in het onderhavige cassatieberoep aan te houden “totdat de Hoge Raad kennis heeft kunnen nemen van de standpunten en aanvullende argumenten van beide partijen als reële belanghebbenden”.
Gelet op een en ander ziet de Hoge Raad aanleiding om gelegenheid te geven tot het maken van schriftelijke opmerkingen, overeenkomstig het in art. 393 lid 2 Rv bepaalde. Weliswaar betreft deze zaak geen prejudiciële vraag als bedoeld in art. 392 e.v. Rv, maar de functie van een vordering tot cassatie in het belang der wet en die van de beantwoording van prejudiciële vragen is dezelfde, namelijk het beantwoorden van rechtsvragen die voor de praktijk van belang zijn, mede in verband met de rechtseenheid en rechtsontwikkeling. Daarom bestaat grond de mogelijkheid tot het maken van schriftelijke opmerkingen ook toe te passen bij de behandeling van een cassatieberoep in het belang der wet, ingeval dat daartoe naar het oordeel van de Hoge Raad aanleiding bestaat.