Hoge Raad, 05-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, 13/03314
Hoge Raad, 05-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, 13/03314
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 september 2014
- Datum publicatie
- 5 september 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:2628
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:371, Contrair
- Zaaknummer
- 13/03314
Inhoudsindicatie
Vennootschapsrecht. Bestuurdersaansprakelijkheid. Onrechtmatige daad. Overschrijding volmacht. Werd volmacht verleend aan gevolmachtigde in persoon of in hoedanigheid van bestuurder? HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877, NJ 1977/521. Hoge drempel bestuurdersaansprakelijkheid (HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21). Onderscheid met geval dat betrokkene niet optreedt bij zijn taakvervulling als bestuurder, maar als deskundig bemiddelaar (dienstverlener); HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302 (Spaanse Villa). Strekt de (beweerdelijk) geschonden norm tot bescherming volmachtgever?
Uitspraak
5 september 2014
Eerste Kamer
nr. 13/03314
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],gevestigd te [vestigingsplaats], Verenigde Staten van Amerika,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mr. M.M. Stolp en mr. D.A. van der Kooij,
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 285112/HA ZA 07-1401 van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2008 en 11 november 2009;
b. de arresten in de zaak 200.058.403/01 van het gerechtshof Den Haag van 31 augustus 2010 en 26 maart 2013.
Het arrest van het hof van 26 maart 2013 is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 26 maart 2013 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot referte ten aanzien van de onderdelen 2.1-2.3 van het cassatiemiddel en voor het overige tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 23 mei 2014 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 19 maart 2004 heeft [verweerder] namens [eiseres] aan Turbine Aircraft Marketing Inc. te San Angelo, Verenigde Staten van Amerika (hierna: Turbine) twee vliegtuigen verkocht: een Mitsubishi MU-2B-25 met registratienummer [001] (hierna: [001]) en een Mitsubishi MU-2B-35 met registratienummer [002] (hierna: [002]).
(ii) De totale koopprijs voor de twee vliegtuigen was USD 260.000,--, waarvan USD 245.000,-- voor [001] en USD 15.000,-- voor [002] (dat na een ongeluk een wrak was geworden).
(iii) Op 14 januari 2004 heeft [eiseres] een schriftelijke volmacht verleend aan [verweerder], die deze mede heeft ondertekend, om [eiseres] te vertegenwoordigen ‘in all matters pertaining to’ [002]. Op 7 juni 2004 heeft [eiseres] een gelijkluidende, ook door [verweerder] getekende, schriftelijke volmacht verleend aan [verweerder] ‘in all matters pertaining to’ [001]. Deze schriftelijke volmachten zijn gegeven ter bevestiging van eerder gegeven mondelinge volmachten.
(iv) Op 17 juni 2004 heeft [verweerder], handelend als gevolmachtigde van [eiseres], voor de koopsom van USD 260.000,-- een factuur gestuurd aan Turbine, waarin Turbine werd gedebiteerd voor USD 260.000,--, maar werd gecrediteerd voor USD 6.000,-- ter zake van reserveonderdelen, zodat de factuur USD 254.000,-- bedroeg. [verweerder] heeft op die factuur vermeld dat het bedrag moest worden betaald op de bankrekening van Tulip Air Lease B.V. (hierna: Tulip Air Lease).
(v) Bij fax van 28 oktober 2004 heeft [verweerder] Turbine verzocht om het toen nog uitstaande bedrag van USD 230.000,-- over te maken op de bankrekening van Tulip Air Lease. Turbine heeft dat bedrag op 29 oktober 2004 aan Tulip Air Lease betaald. Tulip Air Lease heeft uit dit bedrag USD 160.000,-- betaald aan Dynamic Air B.V. (hierna: Dynamic).
(vi) Ten tijde van het verrichten van bovengenoemde handelingen was [verweerder] enig directeur en enig aandeelhouder van Tulip Air Holding II B.V., welke vennootschap drie werkmaatschappijen had, te weten Tulip Air Lease, Tulip Air B.V. (hierna: Tulip Air) en Tulip Maintenance B.V. [verweerder] was ook bestuurder van (in ieder geval) Tulip Air Lease en Tulip Air.
Voor zover in cassatie van belang heeft [eiseres] in dit geding in eerste aanleg gevorderd dat Tulip Air Lease en [verweerder] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van USD 230.000,-- in hoofdsom. [eiseres] heeft daartoe gesteld dat [verweerder] buiten de volmachten is getreden door het bedrag van USD 230.000,-- dat aan [eiseres] overgemaakt had moeten worden, te laten overmaken aan Tulip Air Lease en daarvan USD 160.000,-- te laten doorbetalen door Tulip Air Lease aan Dynamic. De rechtbank heeft Tulip Air Lease veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van USD 230.000,-- in hoofdsom en heeft de vordering tegen [verweerder] afgewezen. De rechtbank heeft wat betreft dit laatste geoordeeld dat [verweerder] geen volmacht van [eiseres] had om over de koopsom van USD 230.000,-- te beschikken ten gunste van Tulip Air Lease en Dynamic, maar dat [verweerder] erin is geslaagd te bewijzen dat hij niet in privé handelde doch in zijn hoedanigheid van directeur van Tulip Air Lease.
[eiseres] is van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan. Voor zover in cassatie van belang heeft zij gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling aan haar van het bedrag van USD 230.000,--. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank op dit punt bekrachtigd.
Onderdeel 1 is gericht tegen de afwijzing van de vordering voor zover die erop is gegrond dat [verweerder] in privé heeft gehandeld, meer in het bijzonder tegen de volgende overwegingen van het hof:
“7.5 Op grond van dit een en ander is het hof – net als de rechtbank – van oordeel dat [verweerder] is geslaagd in het leveren van het tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geacht feit dat hij in privé handelde.
(…)
Dat de volmachten aan [verweerder] zijn verleend, doet daar niet aan af. Het lag voor de hand om de volmachten aan [verweerder] te verlenen nu [verweerder] de overeenkomst moest ondertekenen als vertegenwoordiger van [eiseres]. Zoals [verweerder] heeft betoogd, zou vermelding op de volmachten dat hij als directeur van een Tulip-vennootschap optrad, vragen oproepen bij koper (extra legitimatie); bovendien was het ook niet nodig. Het hof verenigt zich met de desbetreffende overwegingen van de rechtbank (…). Gelet op de hiervoor geschetste voorgeschiedenis waaruit blijkt dat [verweerder] in dit kader nooit in privé handelde, kan niet worden gezegd dat [verweerder], door de volmachten zelf te ondertekenen zonder daarbij te vermelden dat hij optrad in zijn hoedanigheid van directeur van een Tulip-vennootschap, de indruk heeft gewekt dat hij in privé handelde.
(…)
8. Zoals hiervoor overwogen, is [verweerder] geslaagd in het leveren van het tegenbewijs. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat hij in privé heeft gehandeld. De bewijslast ter zake van de stelling dat hij in privé handelde, rust op [eiseres]. [eiseres] heeft ter zake geen (verdere) bewijsmiddelen bijeengebracht en in hoger beroep geen specifiek en/of relevant bewijsaanbod ter zake gedaan. Dat betekent dat [eiseres] niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [verweerder] in privé heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vordering tegen [verweerder] in privé dus terecht afgewezen.
(…)
11. Voor zover de grief is gebaseerd op het uitgangspunt dat [verweerder] in privé heeft gehandeld, faalt hij op grond van het geen hiervoor is overwogen.”
Het onderdeel klaagt onder meer over onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat [verweerder] niet in privé heeft gehandeld. Het voert aan dat [verweerder] de feitelijke handelingen heeft verricht, dat de volmachten zijn gesteld op naam van [verweerder] in persoon, dat [verweerder] de volmachten in persoon heeft ondertekend, dat de volmachten waren afgegeven opdat [verweerder] zich jegens derden als vertegenwoordiger van [eiseres] zou kunnen legitimeren, en dat het hof niet heeft vastgesteld in welke hoedanigheid [verweerder] is opgetreden bij de uitoefening van de volmacht.
Voor zover het onderdeel betoogt dat het antwoord op de vraag of [verweerder] in privé dan wel als bestuurder handelde, (mede) afhangt van de hoedanigheid waarin hij zich tegenover derden heeft gepresenteerd, faalt het. Het gaat bij het door het onderdeel bestreden oordeel om de vraag of [verweerder] door [eiseres] in privé gevolmachtigd was dan wel gevolmachtigd was in zijn hoedanigheid van bestuurder van Tulip-vennootschappen, derhalve om de status van [verweerder] in zijn verhouding tot [eiseres], die hem in deze procedure aansprakelijk stelt wegens overschrijding van de volmacht. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen de betrokkenen – [verweerder] en [eiseres] – jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (vgl. HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877, NJ 1977/521). De vraag op welke wijze [verweerder] zich daarna tegenover derden heeft gepresenteerd is vooral van belang voor de vraag naar gebondenheid jegens die derden en is voor het onderhavige geschilpunt hooguit van zijdelingse betekenis.
Het hof heeft overwogen dat niet ter discussie staat dat op [eiseres] de bewijslast rust van de stelling dat [verweerder] in privé handelde en dat de rechtbank terecht voorshands bewezen heeft geacht dat [verweerder] in privé handelde (rov. 5.2 en 5.3). Deze oordelen staan ook in cassatie niet ter discussie. Vervolgens heeft het hof in de rov. 7.5 en 7.6.1 geoordeeld dat de rechtbank [verweerder] terecht in de levering van het tegenbewijs geslaagd heeft geacht. Dit oordeel berust op een aan het hof voorbehouden waardering van het bewijs, die in cassatie alleen op begrijpelijkheid kan worden onderzocht. Mede gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.3 is overwogen, is het oordeel geenszins onbegrijpelijk.
Voor zover het onderdeel (onder 1.11) betoogt dat [verweerder] ook in zijn hoedanigheid van bestuurder heeft te gelden als “primair/rechtstreeks dader”, met als gevolg dat voor het aannemen van zijn aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 lid 1 BW geen verhoogde eisen gelden, wordt het volgende voorop gesteld.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21).
Bestuurdersaansprakelijkheid is evenwel niet aan de orde in eengeval als zich voordeed in het arrest HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302 (Spaanse Villa). Dat arrest had niet betrekking op het handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, maar op de vraag of de betrokkene, optredend als deskundig bemiddelaar (dienstverlener), had gehandeld in strijd met een op hem in die hoedanigheid van deskundig bemiddelaar rustende zorgvuldigheidsnorm. Zoals vermeld in rov. 3.2.2 van genoemd arrest had het hof immers (in cassatie onbestreden) geoordeeld dat niet de vennootschap waarvan de betrokkene bestuurder was, maar de betrokkene zelf als bemiddelaar optrad. Voor toepassing van de verzwaarde maatstaf als hiervoor in 3.5.2 bedoeld, bestaan in een zodanig geval niet de aan het slot van 3.5.2 omschreven gronden.
Zoals blijkt uit het arrest van 23 november 2012, sluit dit niet uit dat de onrechtmatige gedragingen van de betrokkene in voorkomend geval in het maatschappelijk verkeer tevens kunnen worden aangemerkt als gedragingen van de vennootschap waarvan hij bestuurder is, met als gevolg dat (ook) de vennootschap uit eigen hoofde op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden (vgl. ook HR 6 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8595, NJ 1980/34).
.4 Indien echter sprake is van handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, dient de vraag of hij ook persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die de wederpartij lijdt ten gevolge van wanprestatie of een onrechtmatige daad van de vennootschap, steeds overeenkomstig de hiervoor in 3.5.2 bedoelde verzwaarde maatstaf te worden beantwoord.
Uit hetgeen hiervoor in 3.4.3 en 3.4.4 is overwogen volgt dat [verweerder] jegens [eiseres] heeft gehandeld bij zijn taakvervulling als bestuurder en niet in persoonlijke hoedanigheid. Het hof heeft zijn handelen derhalve terecht getoetst aan de hiervoor in 3.5.2 bedoelde verzwaarde maatstaf voor aansprakelijkheid. Het onderdeel faalt in zoverre.
Onderdeel 2 is gericht tegen de afwijzing van de vordering voor zover die is gegrond op onrechtmatig handelen van [verweerder] als bestuurder, meer in het bijzonder tegen hetgeen het hof daartoe in rov. 13.1 heeft overwogen:
“13.1. In de eerste plaats is [verweerder] volgens [eiseres] aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad als bestuurder omdat hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat Tulip Air Lease (en ook moedermaatschappij Tulip Air Holding II B.V.) en Dynamic niet in staat zouden zijn om aan hun (terugbetalings)verplichtingen te voldoen en geen verhaal zouden bieden, zodat is voldaan aan de ‘Beklamel-norm’ (HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286). Volgens [verweerder] is hij in dezen niet aansprakelijk en kan hem geen ernstig verwijt worden gemaakt. Daarbij heeft hij er onder meer op gewezen dat bij [A] bekend was dat Tulip Air en Tulip Air Lease geen verhaal boden, en dat deze vennootschappen op instigatie van onder meer [A] zelf als aandeelhouder van een vennootschap genaamd Luchtvaart Beleggingsfonds II zijn ontdaan van bedrijfsmiddelen, lucratieve contracten en personeel.
Het hof overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of [verweerder] een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (gelet op de tussen partijen geldende wijze van zaken doen), is in confesso dat (ook) [eiseres]/[A] ten tijde van de bemiddelingsovereenkomsten/volmachten op de hoogte was van de slechte financiële situatie van de Tulip-vennootschappen, waaronder Tulip Air en Tulip Air Lease (…). Onder die omstandigheden kan in dit verband geen aansprakelijkheid van [verweerder] worden aangenomen. De beweerdelijk geschonden norm strekt immers niet tot bescherming van [eiseres] nu deze zelf op de hoogte was van de financiële situatie van de Tulip-vennootschappen. Bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot een andersluidend oordeel zijn gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat [eiseres] haar stelling dat [verweerder] destijds wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat ook Dynamic geen verhaal zou bieden, gelet op de gemotiveerde betwisting door [verweerder] (…) onvoldoende heeft onderbouwd.”
Onder verwijzing naar vindplaatsen in de stukken wijst het onderdeel onder meer erop dat [eiseres] voor het hof heeft gesteld dat [verweerder] buiten de verleende volmachten is getreden, nu [eiseres] hem de specifieke instructie had gegeven om de koopsom direct aan haar en niet aan de Tulip-vennootschappen te laten overmaken teneinde te voorkomen dat zij nadeel zou ondervinden van de slechte financiële positie van de Tulip-vennootschappen. In het licht van deze stelling is onjuist dat de geschonden norm niet strekt tot bescherming van [eiseres], althans heeft het hof zijn oordeel in het licht van deze stelling onvoldoende gemotiveerd, aldus het onderdeel. Voorts betoogt het onderdeel dat voor aansprakelijkheid van [verweerder] niet is vereist dat hij wist of behoorde te weten dat ook Dynamic voor [eiseres] geen verhaal zou bieden.
Deze klachten treffen doel. In cassatie moet veronderstellenderwijze ervan worden uitgegaan – nu het hof dit in het midden heeft gelaten – dat [verweerder] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt omdat hij in strijd met de hem gegeven instructie heeft bewerkstelligd dat de koopprijs werd overgemaakt aan Tulip Air Lease. Hiervan uitgaande valt niet in te zien waarom bekendheid van (ook) [eiseres] met de zwakke financiële positie van de Tulip-vennootschappen zou meebrengen dat de beweerdelijk geschonden norm niet zou strekken tot bescherming van [eiseres], zoals het hof heeft overwogen. Indien ervan wordt uitgegaan dat reeds het overmaken van de koopprijs aan Tulip Air Lease [verweerder] persoonlijk ernstig kan worden verweten, valt bovendien niet in te zien in welk opzicht diens aansprakelijkheid wordt beïnvloed door zijn bekendheid met de financiële positie van een derde aan wie Tulip Air Lease vervolgens een bedrag heeft overgemaakt (Dynamic).
Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.