Centrale Raad van Beroep, 07-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2263, 12-5350 WWB-V
Centrale Raad van Beroep, 07-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2263, 12-5350 WWB-V
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 juli 2015
- Datum publicatie
- 10 juli 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:2263
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:188
- Zaaknummer
- 12-5350 WWB-V
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. Indien het inkomen van een rechtzoekende meer bedraagt dan de in deze uitspraak vastgestelde inkomensgrens, is er geen sprake van betalingsonmacht en de heffing van griffierecht.
Uitspraak
Datum uitspraak: 7 juli 2015
12/5350 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 september 2012, 12/167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 9 september 2014 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 26 mei 2015.
OVERWEGINGEN
1. De uitspraak van de Raad van 9 september 2014 berust hierop, dat het verschuldigde griffierecht van € 115,- niet binnen de daartoe gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
2. Zowel voorafgaand aan de uitspraak van 9 september 2014 als in verzet heeft appellant aangevoerd dat hij in betalingsonmacht verkeerde om het griffierecht binnen de termijn te voldoen. In verzet heeft appellant voorts aangevoerd dat, ook indien het netto-inkomen maandelijks meer bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, er sprake kan zijn van betalingsonmacht. Appellant heeft betoogd dat de hiervoor vermelde inkomensgrens in strijd is met het recht op toegang tot de rechter.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) geoordeeld dat bij onvoldoende financiële draagkracht heffing van het griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren. In een dergelijke situatie kan vrijstelling van het griffierecht worden verleend. De Raad heeft beslist welke criteria in bestuursrechtelijke zaken gehanteerd worden bij een beroep op betalingsonmacht bij griffierecht. Om voor vrijstelling van het griffierecht in aanmerking te komen moet een rechtzoekende aannemelijk maken dat zijn maandelijkse netto-inkomen minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm en dat hij ook niet beschikt over vermogen waaruit het griffierecht kan worden betaald. Hierbij is de gezinssamenstelling van de rechtzoekende niet van belang en moet het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner worden opgeteld bij het inkomen en vermogen van de rechtzoekende. De rechtzoekende die vrijstelling van het griffierecht wil krijgen, moet dit uiterlijk voor het einde van de betalingstermijn verzoeken.
Appellant heeft niet betwist dat zijn maandelijkse netto-inkomen hoger is dan de onder 3.1 vermelde inkomensgrens. Hij heeft (onder meer) betoogd dat deze inkomensgrens arbitrair is en dat in zijn situatie - ondanks de hoogte van zijn inkomen - sprake is van betalingsonmacht.
In de onder 3.1 genoemde uitspraak van de Raad ligt besloten dat, indien het inkomen van een rechtzoekende meer bedraagt dan de in deze uitspraak vastgestelde inkomensgrens, er geen sprake is van betalingsonmacht en de heffing van griffierecht de rechtzoekende niet de toegang tot de rechter ontneemt. Gelet hierop kan het onder 3.2 vermelde betoog van appellant niet slagen. Ook al het overige dat appellant heeft aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege had dienen te blijven.
Het voorgaande betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
7 juli 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer