Hoge Raad, 02-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1009, 16/01162
Hoge Raad, 02-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1009, 16/01162
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 juni 2017
- Datum publicatie
- 2 juni 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:1009
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:38, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:1720, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 16/01162
- Relevante informatie
- Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van niet-digitaal procederen) [Tekst geldig vanaf 01-05-2023] [Regeling ingetrokken per 2023-05-01], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van niet-digitaal procederen) [Tekst geldig vanaf 01-05-2023] [Regeling ingetrokken per 2023-05-01] art. 725
Inhoudsindicatie
Beslagrecht; cassatieprocesrecht. Vervolg op HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3476. Derdenbeslag; art. 475 lid 1 Rv. Beslag op zaken die door schuldenaar waren ingebracht in v.o.f.; afgescheiden vermogen (HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1182, NJ 1994/301). Klachten tegen aan eindarrest voorafgaande tussenarresten; art. 401a lid 2 Rv.
Uitspraak
2 juni 2017
Eerste Kamer
16/01162
LZ/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [eiseres 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
3. [eiseres 3] ,wonende te [woonplaats] ,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
[verweerder] ,wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Gelpke.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseressen] en [verweerder] .
1 Het verloop van het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 96747/HA ZA 09-780 van de rechtbank Roermond van 30 maart 2011 en 26 oktober 2011;
b. de arresten in de gevoegde zaken HD 200.102.459/01, HD 200.102.462/01 en HD 200.103.007/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 september 2012, 30 oktober 2012, 19 november 2013, 11 maart 2014 en 10 juni 2014;
c. het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3476.
Het arrest van het hof van 11 maart 2014 is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 11 maart 2014 hebben [eiseressen] beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[verweerder] concludeert in het principale cassatieberoep tot referte. [eiseressen] concluderen in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep tot verwerping.
De zaak is voor [eiseressen] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt:
- in het principale cassatieberoep tot vernietiging van het arrest van het hof van 11 maart 2014;
- in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep tot vernietiging van de arresten van het hof van 19 november 2013 en 11 maart 2014;
- en tot verwijzing.
De advocaat van [eiseressen] heeft bij brief van 10 februari 2017 op die conclusie gereageerd.
3 Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) Op 16 oktober 2002 is [betrokkene 1] om het leven gekomen door een misdrijf, gepleegd door [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), die een broer is van [verweerder] .
(ii) De eerstgenoemde eiseres in cassatie is de weduwe van [betrokkene 1] . De andere eiseressen in cassatie zijn hun kinderen.
(iii) Op vordering van [eiseressen] is [betrokkene 2] in 2009 veroordeeld tot betaling van € 857.217,27 aan hen. [eiseressen] hadden ter verzekering van die vordering in 2003 ten laste van [betrokkene 2] conservatoir beslag doen leggen op onroerende zaken die tot 14 mei 2009 voor de helft eigendom waren van [betrokkene 2] en voor de andere helft van [verweerder] . Sinds 14 mei 2009 is [verweerder] voor 100% eigenaar.
(iv) Op vordering van [verweerder] zijn [eiseressen] veroordeeld tot opheffing en doorhaling van de beslagen. De beslagen zijn op 29 september 2010 doorgehaald.
( v) Voorts hebben [eiseressen] op 5 oktober 2004 ter verzekering van hun vordering conservatoir derdenbeslag doen leggen onder [verweerder] en onder de vennootschap onder firma [A] (hierna: de v.o.f.), waarvan [verweerder] en [betrokkene 2] de vennoten waren. De v.o.f. is per 30 november 2008 ontbonden en sindsdien door [verweerder] als eenmanszaak voortgezet. Naar aanleiding van dit derdenbeslag heeft [verweerder] op 29 oktober 2004 verklaard dat hij in een rechtsverhouding stond tot [betrokkene 2] , maar dat [betrokkene 2] uit die verhouding geen bedragen, zaken of rechten van hem te vorderen had of nog te vorderen zou krijgen. Ook namens de v.o.f. is een verklaring met deze inhoud afgelegd.
In dit geding vorderen [eiseressen] in conventie dat [verweerder] wordt veroordeeld tot het afleggen van een van verificatoire bescheiden voorziene verklaring van al hetgeen hij van [betrokkene 2] onder zich heeft, had en zal verkrijgen, dan wel aan hem verschuldigd is of zal worden, en tot afdracht van zodanige gelden en goederen. [verweerder] vordert in reconventie, samengevat weergegeven, een verklaring voor recht dat de beslagen op de onroerende zaken onrechtmatig waren, en veroordeling tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vorderingen over en weer afgewezen. Beide partijen zijn in hoger beroep gegaan.
Het hof heeft bij tussenarrest van 19 november 2013 overwogen, voor zover in cassatie van belang, dat de beslissing van de rechtbank in reconventie zal worden bekrachtigd en dat [verweerder] in conventie stukken in het geding dient te brengen. Beide partijen hebben daarop een akte met producties genomen.
Bij arrest van 11 maart 2014 (hierna ook: het eerste eindarrest) heeft het hof overwogen dat [verweerder] een akte met producties heeft genomen en dat [eiseressen] geen antwoordakte hebben genomen (rov. 8), en voorts dat door [eiseressen] geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat de door [verweerder] op 29 oktober 2004 afgelegde verklaring onjuist is (rov. 9.8). Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank zowel in conventie als in reconventie bekrachtigd.
Bij arrest van 10 juni 2014 (hierna: het tweede eindarrest) heeft het hof geconstateerd dat het in het eerste eindarrest een omissie heeft begaan doordat het geen rekening heeft gehouden met de door [eiseressen] genomen antwoordakte. Het hof heeft het eerste eindarrest “ingetrokken”, [verweerder] in conventie alsnog veroordeeld tot betaling van € 169.450,-- aan [eiseressen] , en de vonnissen waarvan beroep voor zover in reconventie gewezen bekrachtigd.
Tegen het tweede eindarrest is door [verweerder] cassatieberoep ingesteld. Dit arrest is door de Hoge Raad bij arrest van 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3476 vernietigd, met bepaling dat binnen drie maanden na de dag van de uitspraak van de Hoge Raad beroep in cassatie tegen het arrest van 11 maart 2014 kon worden ingesteld.