Parket bij de Hoge Raad, 27-01-2017, ECLI:NL:PHR:2017:38, 16/01162
Parket bij de Hoge Raad, 27-01-2017, ECLI:NL:PHR:2017:38, 16/01162
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 januari 2017
- Datum publicatie
- 2 juni 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2017:38
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1009, Gevolgd
- Zaaknummer
- 16/01162
Inhoudsindicatie
Beslagrecht; cassatieprocesrecht. Vervolg op HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3476. Derdenbeslag; art. 475 lid 1 Rv. Beslag op zaken die door schuldenaar waren ingebracht in v.o.f.; afgescheiden vermogen (HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1182, NJ 1994/301). Klachten tegen aan eindarrest voorafgaande tussenarresten; art. 401a lid 2 Rv.
Conclusie
Zaaknr: 16/01162
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 27 januari 2017
Conclusie inzake:
1. [eiseres 1]
2. [eiseres 2]
3. [eiseres 3]
tegen
[verweerder]
1 Inleiding
Eiseressen tot cassatie (hierna: [eiseressen] ) zijn de weduwe en de dochters van wijlen [betrokkene 1] die op 16 oktober 2002 door een misdrijf (doodslag) om het leven is gekomen. De dader (hierna ook: [betrokkene 2] ) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. Verweerder in cassatie (hierna: [verweerder] ) is de broer van de dader.
[eiseressen] zijn bij de rechtbank Amsterdam een civielrechtelijke procedure tegen de dader gestart waarin zij schadevergoeding wegens het door hem gepleegde feit hebben gevorderd. Dat heeft geleid tot een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2009 waarbij hij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 857.217,27 met wettelijke rente en kosten. Inmiddels hadden [eiseressen] op 5 oktober 2004 ter verzekering van hun vordering conservatoir derdenbeslag doen leggen onder [verweerder] en onder een vof waarvan [verweerder] en [betrokkene 2] de vennoten waren.
In de onderhavige procedure hebben [eiseressen] gevorderd dat de rechtbank [verweerder] veroordeelt tot het afleggen van een verklaring van al hetgeen hij van de dader onder zich heeft/had/zal verkrijgen dan wel aan de dader verschuldigd is/zal worden.
[verweerder] heeft in reconventie - onder meer - een verklaring voor recht gevorderd dat [eiseressen] jegens hem onrechtmatig handelen door de gelegde beslagen onverminderd te handhaven.
De rechtbank heeft uiteindelijk zowel de vorderingen in conventie als die in reconventie afgewezen.
Beide partijen hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaken zijn op incidenteel verzoek van [verweerder] door het hof gevoegd (arrest van 18 september 2012). In zijn arrest van 11 maart 2014 (hierna ook: het eerste eindarrest) heeft het hof deze afwijzingen bekrachtigd. Vervolgens heeft het hof het arrest van 11 maart 2014 ingetrokken en op 10 juni 2014 nogmaals arrest gewezen (hierna ook: het tweede eindarrest) waarin de vonnissen in conventie zijn vernietigd en [verweerder] is veroordeeld tot betaling aan [eiseressen] van een bedrag van € 169.450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[verweerder] heeft tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld. Daarop is beslist bij arrest van 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:34761. In dit arrest heeft de Hoge Raad het tussen partijen gewezen arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 juni 2014 vernietigd en bepaald dat binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van de Hoge Raad, beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 maart 2014.
Ik verwijs voor de overige feiten en het procesverloop tot aan het eerste cassatieberoep naar het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 4 december 2015.
2 Procesverloop
[eiseressen] hebben tijdig2 cassatieberoep ingesteld.
[verweerder] heeft in het principale cassatieberoep geconcludeerd tot referte en heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[eiseressen] hebben verweer gevoerd in het incidenteel cassatieberoep.
[eiseressen] hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.
[verweerder] heeft afgezien van schriftelijke toelichting en van dupliek3.
3 Bespreking van het principaal cassatieberoep
Het principale cassatiemiddel richt zich tegen de rov. 8 en 9.8 van het arrest van het hof van 11 maart 2014 en de uitwerking daarvan in het dictum. Daarin heeft het hof als volgt geoordeeld en beslist:
“8. Het verdere verloop van de procedure
[] [verweerder] heeft een akte met zeven producties genomen (producties 9 tot en met 15). [eiseressen] hebben geen antwoordakte genomen.
Door [eiseressen] zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de op 29 oktober 2004 door [] [verweerder] (voor zichzelf en voor de vof) afgelegde verklaring onjuist is.
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep zowel in conventie als in reconventie, maar met verbetering en wijziging van de gronden wat betreft de beslissing in conventie.”
Het middel klaagt dat het hof een procedurefout heeft gemaakt dan wel voorbij is gegaan aan essentiële stellingen van [eiseressen] , omdat [eiseressen] wel degelijk een antwoordakte hebben genomen op de rolzitting van 4 februari 20144. Het hof heeft vervolgens ten onrechte de inhoud van die akte niet in zijn oordeel betrokken, terwijl daarin feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel van het hof nopen, aldus het middel.
Het middel slaagt. Zoals het hof in zijn arrest van 10 juni 2014 heeft onderkend, heeft het hof in zijn arrest van 11 maart 2014 geen rekening gehouden met de antwoordakte van [eiseressen] Daardoor is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden en dient het bestreden arrest te worden vernietigd.