Hoge Raad, 17-08-2018, ECLI:NL:HR:2018:1319, 17/00879
Hoge Raad, 17-08-2018, ECLI:NL:HR:2018:1319, 17/00879
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 augustus 2018
- Datum publicatie
- 17 augustus 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:1319
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2017:310, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1040, Gevolgd
- Zaaknummer
- 17/00879
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Art. 8:42, lid 1, Awb. De omstandigheid dat belanghebbende zelf beschikt over (een afschrift van) een stuk dat van belang kan zijn voor de besluitvorming in een zaak, brengt niet mee dat de inspecteur niet is gehouden (een afschrift van) dat stuk als een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen. Die omstandigheid kan wel belang zijn voor de beantwoording van de vraag welke gevolgtrekking de rechter maakt indien de inspecteur dat stuk niet overlegt.
Uitspraak
17 augustus 2018
nr. 17/00879
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X], domicilie gekozen hebbende te [Z] (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2017, nr. 16/00695, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 15/5799 en AWB 16/2678) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 25 september 2017 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:1040).
2 Beoordeling van de middelen
Voor het Hof was onder meer in geschil de waarde van een aantal onroerende zaken. Die waarde was van belang voor de vaststelling van de hoogte van het door belanghebbende in het onderhavige jaar (2010) genoten belastbare inkomen uit sparen en beleggen. Met het oog op dit geschilpunt heeft belanghebbende met een beroep op artikel 8:42, lid 1, Awb verzocht om overlegging van de taxatiedossiers die ten grondslag liggen aan de taxatierapporten die de Inspecteur in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van de hiervoor genoemde onroerende zaken (hierna: de taxatiedossiers). Om dezelfde reden heeft belanghebbende verzocht om overlegging van schermprints van de WOZ-beschikkingen voor die onroerende zaken (hierna: de WOZ-beschikkingen).
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet is gehouden de taxatiedossiers en schermprints van de WOZ-beschikkingen over te leggen. Wat betreft de taxatiedossiers heeft het Hof daarvoor redengevend geacht dat zij de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag en bij het doen van de uitspraak op bezwaar niet ter beschikking hebben gestaan en derhalve geen rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming. Wat betreft de schermprints van de WOZ-beschikkingen heeft het Hof voor dat oordeel redengevend geacht dat belanghebbende als eigenaar van de panden zelf beschikt over deze WOZ-beschikkingen en derhalve zelf in staat is de door de Inspecteur gehanteerde waarden te controleren.
Middel 1, dat zich richt tegen het hiervoor in 2.1.2 weergegeven oordeel van het Hof, slaagt.
Blijkens de uitspraak van het Hof heeft de Inspecteur in de beroepsfase de beschikking gekregen over de taxatiedossiers. Zij konden, naar belanghebbende voor het Hof gemotiveerd heeft gesteld, van belang zijn voor de beoordeling van het hiervoor in 2.1.1 genoemde geschilpunt. De taxatiedossiers behoren daarmee tot de op de zaak betrekking hebbende stukken die de Inspecteur op de voet van artikel 8:42, lid 1, Awb dient over te leggen (zie HR 4 mei 2018, nr. 16/04237, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverwegingen 3.4.1 en 3.4.2, onder ii)). Het hiervoor in 2.1.2 weergegeven oordeel van het Hof berust in zoverre op een onjuiste rechtsopvatting.
Ook wat betreft de schermprints van de WOZ-beschikkingen berust ’s Hofs oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat belanghebbende zelf beschikt over (een afschrift van) een stuk dat van belang kan zijn voor de besluitvorming in een zaak, brengt niet mee dat de inspecteur is ontslagen van de verplichting (een afschrift van) dat stuk als een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen (vgl. HR 20 maart 2009, nr. 42232, ECLI:NL:HR:2009:BH6420, BNB 2009/132). Opmerking verdient dat de omstandigheid dat de belanghebbende zelf beschikt over (een afschrift van) dat stuk wel van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag welke gevolgtrekking de rechter maakt indien de inspecteur dat stuk niet overlegt.
De middelen 3 en 4 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Gelet op het hiervoor in 2.2 overwogene kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Middel 2 behoeft geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor een nieuw onderzoek naar de hoogte van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en – in dat verband – voor een nieuwe beoordeling van het beroep van belanghebbende op artikel 8:42, lid 1, Awb.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het principale hoger beroep een vergoeding dient te worden toegekend.