Home

Hoge Raad, 25-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, 18/02675

Hoge Raad, 25-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, 18/02675

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 september 2018
Datum publicatie
25 september 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1413
Formele relaties
Zaaknummer
18/02675

Inhoudsindicatie

Cassatie in belang der wet. Beschikking wrakingskamer Hof inhoudende toewijzing verzoek tot wraking voorzitter en leden strafkamer Hof n.a.v. afwijzing verzoek tot terugwijzing zaak naar Rb vanwege partijdigheid Rb. Schending art. 512 Sv? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2000:AA7956 m.b.t. rechterlijke onpartijdigheid ex art. 6 EVRM en ECLI:NL:HR:1999:ZD1502 m.b.t. uitzonderlijke omstandigheden waarin rechter vooringenomenheid koestert jegens procespartij. Daarnaast voorziet art. 512 Sv in mogelijkheid dat op verzoek van verdachte of OM elk van de rechters die zaak behandelen, wordt gewraakt o.g.v. feiten of omstandigheden waardoor rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij beoordeling van zo’n verzoek dient voorop te staan dat rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor oordeel dat rechter jegens verdachte of OM een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verdachte of OM dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken. Gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Wrakingskamer komt geen oordeel toe over juistheid van (tussen)beslissing noch over verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan rechter die in geval van aanwending van rechtsmiddel belast is met behandeling van zaak. Middel stelt vraag aan de orde of en in hoeverre dit ook geldt voor motivering van (tussen)beslissing. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien motivering van (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van rechter die haar heeft gegeven. Oordeel wrakingskamer Hof dat verzoeker uit het ontbreken van motivering van afwijzing van verzoek tot terugwijzing van zaak naar Rb grond kan ontlenen te vrezen dat strafkamer niet de onpartijdige rechter is die art. 6 EVRM voorschrijft, geeft blijk van miskenning van het voorgaande. Volgt vernietiging in het belang van de wet.

Uitspraak

25 september 2018

Strafkamer

nr. S 18/02675 CW

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, nummer 64/18-2008, van 17 november 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4468, in de zaak van:

[verzoeker] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1 De bestreden beschikking

1.1.

Het procesverloop is, voor zover in cassatie van belang, weergegeven in de voordracht van de Procureur-Generaal onder 27 tot en met 29. Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij de bestreden beschikking heeft de in art. 515, eerste lid, Sv bedoelde kamer van het Hof (hierna: de wrakingskamer) het verzoek van de raadsman van de verdachte tot wraking van de voorzitter en leden van de strafkamer van het Hof toegewezen op grond van het "ontbreken van iedere motivering" ten aanzien van een door de strafkamer genomen tussenbeslissing.

1.2.

Deze tussenbeslissing van de strafkamer betreft de afwijzing van een verzoek van de raadsman van de verdachte - gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2008 en herhaald ter terechtzitting van 23 oktober 2008 - tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank. Aan het op 23 oktober 2008 gedane verzoek tot terugwijzing ligt ten grondslag de stelling dat de Rechtbank niet onpartijdig was geweest. De strafkamer heeft ten aanzien van die afwijzing van het verzoek tot terugwijzing het volgende overwogen:

"Het hof verwijst voor de overwegingen die tot deze beslissing hebben geleid naar het proces-verbaal van dit hof van 19 mei 2008, waarin het hof heeft overwogen:

'Het is vaste jurisprudentie, dat terugverwijzing naar de eerste aanleg op grond van artikel 423 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering slechts plaatsvindt, indien de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 6 EVRM, dan wel wanneer de eerste rechter niet aan de behandeling had mogen toekomen, omdat één van de personen die een kernrol vervullen, niet is verschenen en niet op de juiste wijze van de zitting op de hoogte is gebracht. Hiervan is in casu geen sprake. Het verzoek tot terugverwijzing wordt derhalve afgewezen en de strafzaak zal verder inhoudelijk worden afgedaan door het hof.'

Aldus heeft het hof op 19 mei 2008 ambtshalve het standpunt ingenomen dat er geen sprake was van partijdigheid aan de zijde van de eerste rechter. De grond (de partijdigheid van de rechter in eerste aanleg) die de raadsman heden als voortschrijdend inzicht heeft aangevoerd kan geen wijziging brengen in het oordeel van het hof, nu de onderliggende argumentatie gelijk is aan de op 19 mei naar voren gebrachte argumentatie en ten aanzien waarvan het hof, zoals gezegd, reeds ambtshalve een beslissing heeft genomen."

1.3.

De toewijzing door de wrakingskamer van het verzoek tot wraking van de voorzitter en de leden van de strafkamer is als volgt gemotiveerd:

"7.4.4 Naar het oordeel van de wrakingskamer was de strafkamer op 23 oktober 2008 – anders dan op 19 mei 2008 – gehouden, met het oog op een goede, waaronder transparante, rechtspleging, om op de op 23 oktober 2008 uitdrukkelijk door verzoeker voorgedragen argumenten voor zijn standpunt, dat de rechter in eerste aanleg vermoed moet worden partijdig te zijn geweest, wél uitdrukkelijk te responderen. In de enkele verwijzing van de strafkamer naar zijn – op dit punt niet nader onderbouwde – beslissing van 19 mei 2008 kan enige uitdrukkelijke reactie op de op 23 oktober 2008 door verzoeker voorgedragen argumenten echter niet gelezen worden. Verzoeker is mitsdien geen inzicht gegeven in de oordeelsvorming van de strafkamer dat en waarom in eerste aanleg geen sprake was van een partijdige rechter.7.5 Uit het feit dat de strafkamer op 23 oktober 2008 geen motivering heeft gegeven voor de beslissing de zaak niet terug te wijzen, vloeit niet voort dat de strafkamer reeds daarom vooringenomenheid jegens verzoeker zou koesteren. Er kan immers sprake zijn van een onbedoelde onzorgvuldigheid. Maar uit dit ontbreken van iedere motivering ten aanzien van de afwijzing van het op artikel 6 EVRM gestoelde verzoek, kan verzoeker wel grond ontlenen te vrezen dat de strafkamer niet de onpartijdige rechter is die artikel 6 EVRM voorschrijft."

2 Het cassatieberoep

De Procureur-Generaal J. Silvis heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.

3 Juridisch kader

De te dezen relevante verdrags- en wetbepalingen luiden – in de Nederlandse vertaling – als volgt:

- art. 6, eerste lid, EVRM:

"Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak (...) door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingestelde rechterlijke instantie."

- art. 14, eerste lid, IVBPR:

"Allen zijn gelijk voor de rechter en de rechterlijke instanties. Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, of het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen in een rechtsgeding, heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige bij de wet ingestelde rechterlijke instantie."

- art. 512 Sv:

"Op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

3 Beoordeling van het middel

4 Slotsom

5 Beslissing