Home

Hoge Raad, 01-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1352, 17/06136

Hoge Raad, 01-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1352, 17/06136

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 oktober 2019
Datum publicatie
1 oktober 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1352
Formele relaties
Zaaknummer
17/06136

Inhoudsindicatie

Medeplegen uitkeringsfraude (227b Sr), medeplegen witwassen (art. 420bis Sr), voorhanden hebben wapens en munitie (art. 26 WWM), medeplegen opzettelijk handelen in strijd met in art. 2.C Opiumwet gegeven verbod, opzetheling van invalidenparkeerkaarten (art. 416 Sr) en plegen van gekwalificeerde diefstal stroom en gas (art. 311 Sr). Middelen m.b.t. 1. oordeel dat geen sprake is van strijd met ne bis in idem-beginsel; 2. oordeel dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte, en niet alleen, heeft gehandeld. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/06146, 17/06147, 18/00360 en 18/01145.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 17/06136

Datum 1 oktober 2019

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 december 2017, nummer 20/003796-13, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,

hierna: de verdachte.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2019.