Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5706, 20-003796-13
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5706, 20-003796-13
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 december 2017
- Datum publicatie
- 9 januari 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5706
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1352, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20-003796-13
Inhoudsindicatie
Onderzoek Live: Gevangenisstraf van 30 maanden ter zake uitkeringsfraude, witwassen, drugs, wapens en heling. Overwegingen t.a.v. ontvankelijkheid OM (vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, opsporingshandelingen, tijdsverloop / redelijke termijn), de verhouding bestuursrecht / strafrecht (ne bis in idem, art. 68 Sr, criminal charge en una-via regeling) en witwassen.
Uitspraak
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003796-13
Uitspraak : 14 december 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 6 november 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-703045-09 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van – kort gezegd – uitkeringsfraude, valsheid in geschrift, witwassen, bezit van wapens, munitie en drugs, opzetheling en diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de rechtbank in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer en beslist op vorderingen van vier benadeelde partijen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij voormeld vonnis zijn de zaken met de parketnummers 03-703045-09 en 03-700108-11 gevoegd behandeld. De verdachte is integraal vrijgesproken van de aan hem onder parketnummer 03-700108-11 ten laste gelegde feiten. Blijkens de akten van instellen hoger beroep d.d. 19 november 2013 (officier van justitie) en 20 november 2013 (verdachte) richt het beroep van zowel de officier van justitie als van de verdachte zich slechts tegen het vonnis voor zover dat betreft de zaak met parketnummer 03-703045-09. De zaak met parketnummer 03-700108-11 is derhalve in hoger beroep niet meer aan de orde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
- -
-
de verdachte zal vrijspreken van de onder 8 mede ten laste gelegde diefstal van gas;
- -
-
de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 primair en 8 (voor zover het betreft diefstal van elektriciteit) ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren;
- -
-
de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- -
-
de resterende in beslag genomen voorwerpen zal onttrekken aan het verkeer;
- -
-
op de vorderingen van de benadeelde partijen zal beslissen overeenkomstig de rechtbank.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde. De verdediging heeft daarbij ook diverse deelverweren gevoerd strekkende tot partiële niet-ontvankelijkheid dan wel partiële vrijspraak. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks het tijdvak van 5 februari 2005 tot en met 31 december 2009, in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , althans alleen,
in strijd met een hem, verdachte en/of [medeverdachte] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene bijstandswet (Abw) en/of Wet werk en bijstand (Wwb),
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte en/of [medeverdachte] wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en/of een Wwb-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of [medeverdachte] , aan de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk geen mededeling gedaan van (alle), zakelijk weergegeven,
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , verrichte werkzaamheden en/of
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , genoten inkomsten en/of
- aan hem, verdachte, en/of [medeverdachte] , toebehorend vermogen
of
voor de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk (alle), zakelijk weergegeven,
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , verrichte werkzaamheden en/of
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , genoten inkomsten en/of
- aan hem, verdachte, en/of [medeverdachte] , toebehorend vermogen
verzwegen;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2002 tot en met 4 februari 2005, in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , althans alleen,
in strijd met een hem, verdachte en/of [medeverdachte] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene bijstandswet (Abw) en/of Wet werk en bijstand (Wwb),
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl hij, verdachte en/of [medeverdachte] wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en/of een Wwb-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
door tezamen en in vereniging met die [medeverdachte] , althans alleen,
aan de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk geen mededeling te doen van, zakelijk weergegeven, (alle)
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , verrichte werkzaamheden en/of
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , genoten inkomsten en/of
- aan hem, verdachte en/of [medeverdachte] , toebehorend vermogen;
en/of
voor de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk, zakelijk weergegeven, (alle)
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , verrichte werkraamheden en/of
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , genoten inkomsten,
- aan hem, verdachte en/of [medeverdachte] toebehorend vermogen
te verzwijgen,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden”
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2002 tot 4 februari 2005 in de gemeente Sittard‑Geleen, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) een hem, verdachte en/of [medeverdachte] ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene bijstandswet (Abw) en/of de Wet werk en bijstand (Wwb) gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Gegevensverklaring Wwb” en/of "Rechtmatigheidsonderzoek", zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft/hebben opgemaakt,
hierin bestaande dat hij, verdachte en/of [medeverdachte] , valselijk (telkens) niet op dat formulier heeft/hebben opgegeven dat hij, verdachte en/of [medeverdachte] , in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven,
- werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of inkomsten heeft/hebben genoten en/of over vermogen heeft/hebben beschikt
en/of
hierin bestaande dat hij, verdachte en/of [medeverdachte] , valselijk (telkens) op dat formulier heeft/hebben opgegeven dat hij, verdachte en/of [medeverdachte] , in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven,
- geen werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of geen inkomsten heeft/hebben genoten en/of niet over vermogen heeft/hebben beschikt
en (vervolgens) dat formulier (telkens) voor waar heeft/hebben ondertekend,
een en ander (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3. hij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(een) meer(dere) voorwerp(en), te weten (een) hoeveelheid/hoeveelheden geld (tot een bedrag van ongeveer 250.690,00 euro) en/of (enig) ander(e) goed(eren) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of
van dit geld en/of dit/deze goed(eren) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) (geheel of gedeeltelijk en/of) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4. hij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, voorhanden heeft gehad de navolgende wapens:
achttien wapens als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 6°, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), te weten:
- 14 stuks Pepperspray Scorpion Security 50 ml en/of
- 1x Pepperspray KO en/of
- 1x pepperspray Paralisant KO en/of
- 2x Pepperspray Defenol
en/of
een wapen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 5°, te weten een taser Security Plus
twee wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1, te weten:
- een RG8 gasrevolver en/of
- een schietbeker
en/of
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van categorie III, te weten:
- 113 kogelpatronen S&B .38 en/of
- 12 kogelpatronen Geco .38 special en/of
- 2 kogelpatronen S&B 7.62x25 en/of
- 7 kogelpatronen kaliber .38 special
en/of
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, categorie II, onder 4, te weten:
- 31 kogelpatronen Western .38 special;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
5. hij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, voorhanden heeft gehad:
een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel
en/of
een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7, te weten een klapmes;
de in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
6. hij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 108 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en/of
- 0,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde metamfetamine en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7. hij in of omstreeks het tijdvak van 5 juni 2009 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard‑Geleen, in elk geval in Nederland,
een of meermalen
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal,
(telkens) een of meer invalidenparkeerkaarten (op naam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] ) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat invalidenparkeerkaarten (telkens) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 5 juni 2009 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard‑Geleen, in elk geval in Nederland,
een of meermalen
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal,
(telkens) een of meer invalidenparkeerkaarten (op naam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] ) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat invalidenparkeerkaarten (telkens) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 5 juni 2009 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard‑Geleen, in elk geval in Nederland,
een of meermalen
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal,
(telkens) een of meer invalidenparkeerkaarten (op naam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten door vondst en/of schenking, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
8. hij in of omstreeks de periode van 4 april 2008 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard‑Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 6570 kWh elektriciteit en/of 3138 m3 gas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal - en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op grond van (de combinatie van) diverse vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Subsidiair zou bewijsuitsluiting moeten volgen en meer subsidiair strafvermindering. De vormverzuimen bestaan naar de mening van de verdediging uit –kort samengevat-:
-
een onrechtmatige start en vervolg van het onderzoek nu opsporingshandelingen zijn verricht zonder dat sprake was van een verdenking ex artikel (hierna: art.) 27 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr);
-
misbruik van bevoegdheden door het verschuiven van de toegepaste bevoegdheden van de “opsporingssfeer” naar de “controlesfeer;”
-
het verbloemen van de waarheid door verbalisanten bij de rechter-commissaris;
-
ondeugdelijke verslaglegging in processen-verbaal;
-
en bijzonder kwalijke opstelling van de officier van justitie en
-
overschrijding van de redelijke termijn waardoor de verdediging is beknot in haar mogelijkheden om effectief verdediging te kunnen voeren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
ad a. en b. Start onderzoek en opsporingshandelingen
De rechtbank heeft onder het kopje II Verweer “onrechtmatigheden tijdens de start van het onderzoek” (pg. 4-8) van het beroepen vonnis ter zake de start van het onderzoek gemotiveerd geoordeeld – kort samengevat – dat er geen sprake is geweest van onrechtmatigheden in het voorbereidend onderzoek. Het hof verenigt zich met voornoemd oordeel en de gronden waarop dat berust en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel leiden.
Het hof concludeert aldus dat geen sprake is geweest van onrechtmatigheden in het voorbereidend onderzoek voor wat betreft onderdeel a. van het verweer van de verdediging. Dit leidt aldus ook tot de conclusie dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheden als bedoeld in onderdeel b. van het verweer van de verdediging.
Het verweer faalt in zoverre.
ad f. Redelijke termijn
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet‑ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging op de grond dat het voeren van een adequate verdediging door het tijdsverloop niet langer mogelijk is. Het hof stelt vast dat de verdachte in hoger beroep een verklaring heeft afgelegd over de tenlastegelegde feiten en dat daarbij niet is gebleken dat het tijdsverloop een zodanige invloed heeft gehad dat niet meer gesproken kan worden van een adequate verdediging. Ook is niet gebleken dat het tijdsverloop een dergelijke invloed heeft gehad op getuigen. Voorts acht het hof van belang dat de verdediging van meet af aan de gelegenheid heeft gehad om getuigen te horen en daar ook gebruik van heeft gemaakt. Bovendien is de verdachte meermalen in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen. Het hof deelt de visie van de verdediging dat door het tijdsverloop geen sprake meer kan zijn van een adequate verdediging dan ook niet.
Het verweer faalt ook in zoverre.
Voor het overige
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. In hoge uitzondering, ook indien geen verwijtbaarheid bestaat en verdachte niet daadwerkelijk in zijn belangen is getroffen, kan plaats zijn voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvan is sprake, indien ernstige schending is vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat van een dergelijk uitzonderlijk geval geen sprake is. De onderdelen c. tot en met e. van het verweer steunen immers in de kern op de stelling dat de start van het onderzoek en daarop volgende opsporingshandelingen onrechtmatig zijn geweest, maar die stelling heeft het hof hiervoor reeds verworpen. Ook bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering is derhalve niet aan de orde.
Het verweer faalt derhalve ook voor het overige. Feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, zijn het hof niet gebleken.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ne bis in idem
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover het betreft de periode van 1 maart 2005 tot en met 30 september 2005 op grond van schending van het ne bis in idem‑beginsel. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat gedurende die periode wegens het niet naleven van de inlichtingenplicht reeds besloten is tot een tijdelijke verlaging van de bijstandsuitkering.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feitelijke gang van zaken
Bij beschikking van 8 december 2005 werd de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand van verdachte (en de medeverdachte [medeverdachte] ) met terugwerkende kracht per 1 oktober 2005 ingetrokken als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht. Op grond van artikel 17 Wwb was verdachte ten tijde van het ontvangen van de betreffende uitkering verplicht aan de gemeente (het college van B en W) mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed konden zijn op het recht op bijstand. Uit onderzoek was gebleken dat ten onrechte uitkering was verstrekt over de periode 1 maart 2005 tot en met 30 september 2005 voor een totaalbedrag van € 7.852,26. Dit bedrag zou worden teruggevorderd.
Naast het intrekken van de uitkering en de terugvordering van het benadelingsbedrag werd tevens op grond van artikel 18 Wwb vanwege het schenden van de inlichtingenplicht een afstemmingsmaatregel – ook wel omschreven als strafkorting – ten aanzien van de uitkering opgelegd. Deze afstemmingsmaatregel bestond uit een korting op de bijstandsuitkering van verdachte van 10% van het geconstateerde benadelingsbedrag, te weten € 795,-. Omdat de uitkering van verdachte inmiddels was ingetrokken, werd de korting, na het opnieuw toekennen van een bijstandsuitkering op 19 december 2005, in mindering gebracht op de uitkering over de maand januari 2006.
Bestraffend karakter afstemmingsmaatregel?
De toegepaste afstemmingsmaatregel werd ten tijde van de totstandkoming van de Wet werk en bijstand – mede onder verwijzing naar de toelichting bij de Wet boeten, maatregelen
en terug- en invordering sociale zekerheid (Kamerstukken II 1994/95, 23 909, nr. 3, p. 11–13) – niet gezien als een bestraffende of punitieve maatregel. De wetgever stelde dienaangaande: ‘De aard van het vergrijp – het niet naleven van aan de bijstandsverlening verbonden verplichtingen – is niet strafrechtelijk; (…) De aard van de sanctie – de maatregel – is evenmin strafrechtelijk: met deze sanctie wordt niet beoogd leed toe te voegen.’ (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 49 en nr. 13, p. 161-163).
De hoogste bestuursrechter in dezen, de Centrale Raad van Beroep, heeft echter na de totstandkoming van de wet diverse malen uitgemaakt dat aan de afstemmingsmaatregel wel degelijk een bestraffend karakter dient te worden toegekend (zie CRvB 19 december 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4922; CRvB 31 december 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BC1811; CRvB 7 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7968; CRvB 22 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP9716 en CRvB 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2984). Het hof sluit zich aan bij het standpunt van de Centrale Raad van Beroep dat de genomen afstemmingsmaatregel ter korting van de bijstandsuitkering van verdachte (en de medeverdachte [medeverdachte] ) over de periode 1 maart 2005 tot en met 30 september 2005 moet worden gezien als een maatregel met een bestraffend karakter die derhalve beoogt leed toe te voegen en wijst daartoe tevens op het volgende.
Het leed toevoegend karakter van de afstemmingsmaatregel blijkt in de eerste plaats uit de omstandigheid dat blijkens het toenmalige art. 18 lid 2 Wwb (laatste volzin) verwijtbaarheid als voorwaarde voor eventuele toepassing werd gezien. Het hof wijst op dit punt op een vergelijking die kan worden gemaakt met art. 5:41 Awb, dat verwijtbaarheid als voorwaarde stelt ten aanzien van de bij uitstek als bestraffende bestuurlijke sanctie omschreven bestuurlijke boete. Daarbij merkt het hof op dat sinds de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving per 1 januari 2013 schending van de inlichtingenplicht uit de Wwb niet langer met een afstemmingsmaatregel wordt gehandhaafd, maar door middel van het opleggen van een bestuurlijke boete (art. 18a Wwb).
Ten slotte heeft het hof de afstemmingsmaatregel voor wat betreft het karakter van de maatregel getoetst aan de zogenoemde Engel-criteria ter zake van de vaststelling of een sanctie kan worden opgevat als het instellen van vervolging in de zin van art. 6 EVRM (‘the determination of a criminal charge’; zie EHRM 8 juni 1976, NJ 1978, 224 (Engel a.o.); EHRM 21 februari 1984, NJ 1988, 937 (Öztürk) en EHRM 23 november 2006 (Jussila), AB 2007, 51). Of een dergelijke maatregel of sanctie als strafvervolging in deze zin moet worden opgevat en derhalve op specifieke wijze wordt genormeerd, wordt volgens bestendige jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens beoordeeld aan de hand van drie door het EHRM ontwikkelde en onderling in beginsel niet cumulatief te hanteren criteria, te weten de nationale classificatie van de norm, de aard van de overtreding en/of de aard en zwaarte van de sanctie. Het hof stelt vast dat reeds op grond van laatstgenoemd criterium is voldaan aan een van de voorwaarden om te concluderen dat er sprake is van het instellen van vervolging in de zin van art. 6 EVRM (zie EHRM 9 oktober 2003, nrs. 39665/98 en 40086/98 (Ezeh and Connors), par. 86) omdat de afstemmingsmaatregel als bestraffend en afschrikwekkend kan worden aangemerkt. Daarbij maakt het voor de beoordeling van de betreffende sanctie voor wat betreft de aard blijkens de rechtspraak van het EHRM geen verschil of deze licht of zwaar is (‘the relative lack of seriousness of the penalty’); dat doet niets af aan het bestraffende karakter van de opgelegde sanctie (zie EHRM 23 november 2006 (Jussila), AB 2007, 51, par. 31 en 35).
Op grond van het vorenstaande komt het hof dan ook tot de conclusie dat de opgelegde afstemmingsmaatregel bestaande uit een korting op de bijstandsuitkering van verdachte (en de medeverdachte [medeverdachte] ) van 10% van het geconstateerde benadelingsbedrag, te weten € 795,-, een bestraffend karakter heeft en derhalve moet worden opgevat als het instellen van vervolging in de zin van art. 6 EVRM (‘the determination of a criminal charge’).
Ne bis in idem in de zin van art. 68 Sr of een una via-regeling?
Het gaat in de onderhavige zaak in de kern genomen om het antwoord op de vraag of de omstandigheid dat de gemeente aan verdachte (en zijn medeverdachte [medeverdachte] ) een afstemmingsmaatregel heeft opgelegd vanwege het schenden van de inlichtingenplicht, gevolgen heeft voor de strafrechtelijke vervolgbaarheid van de gedragingen zoals tenlastegelegd onder 1 betreffende de periode 1 maart 2005 tot en met 30 september 2005.
De strekking van art. 68 Sr is dat niemand ten tweede male mag worden vervolgd indien de strafrechter reeds onherroepelijk uitspraak heeft gedaan over hetzelfde feit. Naar het oordeel van het hof is die bepaling op het onderhavige geval niet van toepassing, omdat bij het opleggen van een afstemmingsmaatregel geen sprake is van – kort gezegd – een onherroepelijke beslissing van de strafrechter.
In de Algemene wet bestuursrecht is ter zake van het voorkomen van dubbele vervolging en bestraffing in geval van externe samenloop tussen bestuursrechtelijke bestraffing en strafrechtelijke vervolging voor hetzelfde feit sinds de inwerkingtreding in 2009 een voorziening opgenomen in art. 5:44 Awb en als strafrechtelijke pendant art. 243 lid 2 Sv (de zogenoemde una via-regeling). Hieraan voorafgaand gold ten tijde van het opleggen van de betreffende afstemmingsmaatregel in de sociale zekerheidswetgeving een beperkte wettelijke regeling ter voorkoming van externe samenloop en binnen het kader van het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude (2004A007), Stcrt. 2004, 170. Ook de bepalingen in deze regelingen zijn naar de mening van het hof niet van toepassing op de onderhavige casus, omdat deze bepalingen in beginsel (vgl. art. 5:3 en 5:54 Awb) slechts beogen een ongerechtvaardigde samenloop van mogelijk bestraffende procedures ten aanzien van hetzelfde feit of dezelfde gedraging te voorkomen in het geval van een opgelegde bestuurlijke boete. In de onderhavige zaak gaat het echter om een afstemmingsmaatregel. Enkel in de afstemmingsverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Sittard-Geleen (d.d. 01-08-2004) wordt in art. 8 lid 4 melding gemaakt van een mogelijke, eenzijdig bestuursrechtelijke afstemming in geval van externe samenloop tussen de procedure tot het mogelijk opleggen van een afstemmingsmaatregel en eventuele gelijktijdige strafrechtelijke vervolging. Echter, beide procedures hebben in het onderhavige geval niet gelijktijdig doorgang gevonden.
Art. 68 Sr en een una via-regeling zijn derhalve op het onderhavige geval niet van toepassing.
Vervolging in strijd met de algemene beginselen van goede procesorde?
Echter, in diverse internationale regelingen wordt breed het belang van het voorkomen van dubbele vervolging en bestraffing ten aanzien van hetzelfde feit (ne bis in idem) erkend en wordt de gelding van het aan art. 68 Sr ten grondslag liggende beginsel tot uitdrukking gebracht (vgl. art. 4 van het Zevende Protocol bij het EVRM, dat echter door Nederland niet is geratificeerd; art. 14, zevende lid, IVBPR, waarbij Nederland een voorbehoud heeft gemaakt, inhoudende dat geen verdergaande verplichtingen worden aanvaard dan reeds uit art. 68 Sr voortvloeien; art. 50 EU-Handvest en art. 54 Schengen Uitvoeringsovereenkomst). Ondanks dat internationale regelgeving formeel in het onderhavige geval niet van toepassing is, kunnen aan dit internationale kader en de daarbinnen ontwikkelde rechtspraak elementen worden ontleend die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de strafrechtelijke vervolging van het betreffende feit. Immers, een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal mag worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit kan een schending van de beginselen van een goede procesorde met zich mee brengen welke de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg kan hebben (vgl. HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434 inzake het ASP).
Een bepalende afweging is daarbij of in de – eenvoudig gezegd – bestuursrechtelijke en strafrechtelijke procedure sprake is van hetzelfde feit. Daartoe dienen op de onderhavige situatie de vergelijkingsfactoren te worden toegepast die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld ten behoeve van de beoordeling van de vraag of sprake is van 'hetzelfde feit' als bedoeld in art. 68 Sr en art. 313 Sv (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102). Een dergelijke vergelijking leidt volgens het hof tot de slotsom dat enerzijds de procedure die leidt tot oplegging van de afstemmingsmaatregel en anderzijds de onderhavige strafrechtelijke vervolging hun oorsprong slechts deels vinden in hetzelfde feit zoals in die rechtspraak bedoeld. Zo zien de aan de verdachte verweten gedragingen weliswaar qua aard en strekking telkens op hetzelfde in strijd met een wettelijk voorschrift nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, maar deze gedragingen komen slechts deels temporeel met elkaar overeen, te weten het niet verstrekken van gegevens in de periode 1 maart 2005 tot en met 30 september 2005 waarvoor een afstemmingsmaatregel is opgelegd, versus dezelfde gedragingen zoals tenlastegelegd in de periode van 5 februari 2005 tot en met 31 december 2009. Voor wat betreft de juridische aard van de feiten zijn de daaraan ten grondslag liggende beschermde rechtsgoederen weliswaar in hoge mate vergelijkbaar, te weten de naleving van de sociale zekerheidswetgeving en het voorkomen van nadeel aan de op grond van deze wetgeving verstrekte overheidsvoorzieningen, maar de mogelijke rechtsgevolgen voor de verdachte van het opleggen van de afstemmingsmaatregel en die van het instellen van een strafvervolging komen echter niet in hoge mate overeen. Beide procedures kunnen voor de verdachte leiden tot ingrijpende financiële gevolgen, maar strafrechtelijke vervolging kan daarnaast blijkens de in art. 227b Sr opgenomen strafmaxima verdergaande vrijheidsbeperkende dan wel -benemende gevolgen met zich brengen.
Dat leidt tot de slotsom dat zich in het onderhavige geval geen uitzonderlijke – van andere gevallen waarin een bestuursrechtelijk en een strafrechtelijk traject samenlopen, afwijkende – situatie voordoet die op gespannen voet staat met het, aan art. 68 Sr ten grondslag liggende, beginsel dat iemand niet twee maal mag worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit en derhalve is strafvervolging van de verdachte in de onderhavige zaak niet in strijd met de beginselen van een goede procesorde.
Het hof wijst het verweer derhalve af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 primair en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij in het tijdvak van 5 februari 2005 tot en met 31 december 2009, in de gemeente Sittard-Geleen,
meermalen,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ,
in strijd met een hem, verdachte en [medeverdachte] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene bijstandswet (Abw) en/of Wet werk en bijstand (Wwb),
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte en [medeverdachte] wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en/of een Wwb-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft hij, verdachte, aan de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk geen mededeling gedaan van, zakelijk weergegeven,
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , verrichte werkzaamheden en
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , genoten inkomsten en
- aan hem, verdachte, en/of [medeverdachte] , toebehorend vermogen
of
voor de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk, zakelijk weergegeven,
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , verrichte werkzaamheden en
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , genoten inkomsten en
- aan hem, verdachte, en/of [medeverdachte] , toebehorend vermogen
verzwegen;
2. hij in het tijdvak van 1 februari 2002 tot en met 4 februari 2005, in de gemeente Sittard-Geleen,
meermalen,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ,
in strijd met een hem, verdachte en [medeverdachte] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene bijstandswet (Abw) en/of Wet werk en bijstand (Wwb), (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte en [medeverdachte] wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en/of een Wwb-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
door tezamen en in vereniging met die [medeverdachte] ,
aan de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk geen mededeling te doen van, zakelijk weergegeven,
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , verrichte werkzaamheden en
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , genoten inkomsten en
- aan hem, verdachte en/of [medeverdachte] , toebehorend vermogen;
en/of
voor de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk, zakelijk weergegeven,
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , verrichte werkraamheden en
- door hem, verdachte en/of [medeverdachte] , genoten inkomsten en
- aan hem, verdachte en/of [medeverdachte] toebehorend vermogen
te verzwijgen;
3. hij in het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen,
tezamen en in vereniging met een ander,
voorwerpen, te weten hoeveelheden geld heeft omgezet, en/of
van dit geld en/of (enig) ander(e) goed(eren) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerpen (geheel of gedeeltelijk en/of) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4. hij op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, voorhanden heeft gehad:
achttien wapens als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 6°, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), te weten:
- 14 stuks pepperspray Scorpion Security en
- 1x pepperspray Paralisant KO en
- 2x Pepperspray Defenol
en
een wapen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 5°, te weten een taser Security Plus
en
twee wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1, te weten:
- een RG8 gasrevolver en/of
- een schietbeker
en
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van categorie III, te weten:
- 113 kogelpatronen S&B .38 en
- 12 kogelpatronen Geco.38 special en
- 2 kogelpatronen S&B 7.62x25 en
- 7 kogelpatronen kaliber .38 special
en
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, categorie II, onder 4, te weten:
- 31 kogelpatronen .38 special;
5. hij op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, voorhanden heeft gehad
een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel
en
een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7, te weten een klapmes;
6. hij op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 108 tabletten van een materiaal bevattende metamfetamine en
- 0,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde metamfetamine en cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7. hij op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard‑Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander invalidenparkeerkaarten (op naam van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 6] en [benadeelde 7] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die invalidenparkeerkaarten wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
8. hij op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard‑Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen 1
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
Feiten 1 tot en met 3: uitkeringsfraude en witwassen.
Bij besluit van 3 juni 1996 werd door de gemeente Sittard met ingang van 1 augustus 1996 aan de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend tot een bedrag van 1.840,17 gulden per maand, er van uitgaande dat zij gehuwd waren. Daarbij is het vermogen van de verdachten vastgesteld op 108,31 gulden, uitgaande van de bankschriften die door de verdachte zijn overgelegd bij het hercontroleformulier.2
De uitkering aan de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] werd met ingang van 1 oktober 2005 ingetrokken.3
Aan de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] werd met ingang van 19 december 2005 een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden toegekend ingevolge de Wet werk en bijstand ad 1.153,96 euro (ingaande 1 januari 2006 ad 1.201,20 euro). Daarbij is het vermogen van de verdachten vastgesteld op 3.480,21 euro negatief.4
In het politiedossier bevinden zich rechtmatigheidsonderzoekformulieren Awb over de tijdvakken januari 2002 tot en met december 2003, met uitzondering van oktober 2002, alsmede rechtmatigheidsonderzoekformulieren Wwb over de tijdvakken januari 2004 tot en met april 2008, met uitzondering van de maanden maart, november en december 2005.5
Voormelde formulieren zijn telkens gericht aan en ondertekend door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] . Bij de vragen of zij – kort gezegd – werkzaamheden al dan niet tegen betaling hebben verricht, vermogen hebben verworven of inkomsten hebben ontvangen, is telkens “Nee” aangekruist.
In het politiedossier bevinden zich voorts gegevensverklaringen Wwb, ondertekend op 4 februari 2005, 26 mei 2008, 27 oktober 2008, 27 januari 2009 en 26 september 2009.6
Voormelde formulieren zijn telkens gericht aan en ondertekend door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] . Op deze formulieren is telkens aangekruist – kort gezegd – dat de bezittingen ongewijzigd zijn en dat inkomsten niet van toepassing zijn.
Op 26 januari 2010 vond een doorzoeking plaats in de woning van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] aan de [adres 2] te Sittard. Bij die gelegenheid werd in totaal 2149,36 euro aan contant geld in beslag genomen.7
In het dossier zijn gevoegd overzichten van de bankrekeningen [bankrekeningnummer 1] (SNS t.n.v. [medeverdachte] )8, [bankrekeningnummer 2] (Rabo t.n.v. [verdachte] )9 en [bankrekeningnummer 3] (ING t.n.v. [verdachte] ).10
Er is onderzoek gedaan naar de contante opnames en stortingen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachten [verdachte] en/of [medeverdachte] rekeninghouder waren van twee Nederlandse bankrekeningen en een Belgische bankrekening. Uit analyse van deze bankrekeningen bleek dat de totale contante opnames van de verdachten 41.355,65 euro bedroegen en dat de totale contante stortingen 25.474,77 euro bedroegen.11
Uit analyse van deze bankrekeningen bleek voorts dat de verdachten voor zogenaamde Nibud-uitgaven, bestaande uit voeding, huishoudelijke uitgaven, kleding, schoeisel, inventaris en vervoer in de onderzoeksperiode 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010 in totaal 551,89 euro giraal betaald hebben.12
Informatie van de Belgische autoriteiten vermeldt dat de verdachte [verdachte] een ING-bankrekening ( [bankrekeningnummer 3] ) op naam had, die werd geopend op 25 november 1998 en afgesloten op 30 december 2009. Op 4 januari 2002 bedroeg het saldo op deze rekening 22,75 euro negatief. Op 29 december 2009 bedroeg het saldo op deze rekening 6.446,67 euro. Op 30 december 2009 werd via afhaling loket, na aftrek van kosten, 6.419,27 euro ontvangen.13
De verdachte [verdachte] verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende: “Het klopt dat mijn vrouw en ik tussen 2002 en 2010 een uitkering hadden. Het kan kloppen dat wij in december 2005 een negatief vermogen hadden van 3.500 euro. Het klopt dat ik tussen 2002 en 2010 geen melding aan de gemeente heb gedaan van inkomen, vermogen en/of verrichte werkzaamheden. (…) U vraagt mij naar de circa 6.500,- euro die op een op mijn naam staande Belgische bankrekening stond in 2009/2010. Ik kan dat niet uitleggen. (…) Dat men 2.150 euro cash in ons huis heeft aangetroffen bij de doorzoeking kan kloppen. Ik kreeg wel eens iets van mijn vader en spaarde dat. Ik heb dat niet aan de gemeente gemeld. U houdt mij voor dat wij van 2002 tot 2010 slechts 550 euro middels pinbetalingen hebben besteed aan boodschappen. Dat klopt. (…) U houdt mij voor dat onder meer de volgende uitgaven (afgerond) zijn geconstateerd: (…) airco’s voor 1.680 euro in 2009. Van de zes airco’s op de factuur was er maar eentje voor mij en die had ik als vergoeding gekregen omdat ik hielp met de installatie daarvan. (…) U houdt mij voor dat 165 euro per maand volstrekt onvoldoende is om van te leven en vraagt mij hoe wij aan voldoende geld kwamen om van te leven. Ik heb daar geen antwoord op. (…) De whirlpool heb ik van iemand gekregen, omdat ik had geholpen met klussen. (…) Het is mogelijk dat dat klusjes voor de heer [naam] waren. Ik heb niet aan de gemeente opgegeven dat ik die werkzaamheden verrichtte en daarvoor een whirlpool en airco ontving. (…) U vraagt mij wat ik in de zaak van [naam] deed. Ik lette wel eens een uurtje op zijn pandjeshuis als hij even weg was.”14
Feiten 4 tot en met 7: wapens, munitie, drugs, parkeerkaarten.
Op 26 januari 2010 vond een doorzoeking plaats in de woning van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] aan de [adres 2] te Sittard.15 Bij de doorzoeking werden in de woonkamer, keuken en twee slaapkamers diverse wapens, munitie en invalidenparkeerkaarten aangetroffen en voor nader onderzoek overgedragen.16 Bij de doorzoeking werden tevens 72 respectievelijk 36 pillen xtc, voorzien van twee halve cirkels, aangetroffen in de keuken alsmede 0,4 gram cocaïne in een kamer.17
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte het volgende verklaard:18 “U houdt mij voor dat tijdens de doorzoeking in onze woning aan de [adres 2] te Sittard op 26 januari 2010 diverse wapens, munitie, drugs en gestolen invalidenparkeerkaarten zijn aangetroffen. Het klopt dat ik pepperspray, munitie, een alarmpistool en een halve gram cocaïne in huis had. (…) Dat een taser is aangetroffen, zou kunnen (…). Het zou ook kunnen dat een klapmes en een boksbeugel zijn aangetroffen. (…) De invalidenkaarten had iemand mij in bewaring gegeven en die heb ik weggelegd. Die stonden niet op naam van de persoon waar ik ze van kreeg. Ik had inderdaad wel kunnen vermoeden dat dat niet goed zat.”
In het bijzonder t.a.v. de feiten 4 en 5: nader onderzoek wapens/munitie.
Nader onderzoek resulteerde in de volgende bevindingen en conclusies met betrekking tot de in beslag genomen wapens en munitie:19
veertien stuks pepperspray, voorzien van de tekst Scorpion Security;
een pepperspray, voorzien van de tekst Paralisant KO;
twee stuks pepperspray, voorzien van de tekst Defenol;
- telkens: zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende stoffen of soortgelijke stof en zijnde wapens in de zin van art. 2, lid 1, categorie II, onder 6 Wwm;
een stroomstootwapen (het hof begrijpt: een taser), met het opschrift Security Plus, zijnde een voorwerp waarmee personen door een elektrische stroomstoot weerloos gemaakt of pijn toegebracht kan worden en zijnde een wapen in de zin van art. 2 lid 1, categorie II, onder 5 Wwm;
een RG8 gasrevolver, zijnde een wapen in de zin van art. 2, lid 1, categorie III, onder 1 Wwm;
een schietbeker, zijnde een wapen in de zin van art. 2, lid 1, categorie III, onder 1 Wwm;
113 113 kogelpatronen, kaliber .38 special, met bodemstempel S&B;
113 12 kogelpatronen, kaliber .38 special, met bodemstempel Geco;
113 2 kogelpatronen, kaliber 7.26x25, met bodemstempel S&B;
113 7 kogelpatronen, kaliber .38 special;
- telkens: zijnde munitie in de zin van art. 2, lid 2, categorie III Wwm;
31 kogelpatronen, kaliber .38 special, zijnde munitie in de zin van art. 2, lid 2, categorie II onder 4 Wwm;
een boksbeugel, zijnde een wapen in de zin van art. 2 lid 1, categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie;
een stiletto (het hof begrijpt: een klapmes), zijnde een wapen in de zin van art. 2, lid 1, categorie I, onder 7 Wwm.
In het bijzonder ten aanzien van feit 6: drugs.
De 72 respectievelijk 36 pillen werden bij een indicatief onderzoek positief getest op de aanwezigheid van XTC en de vermoedelijke cocaïne reageerde positief op de aanwezigheid van cocaïne.20 Bij het NFI werd nader onderzoek aangevraagd.21 De rapportage van het NFI vermeldt dat de tabletten uit beide partijen metamfetamine bevatten en dat het monster van de vermoedelijke cocaïne cocaïne bevat.22
In het bijzonder ten aanzien van feit 7: invalidenparkeerkaarten.
Bij de doorzoeking werden diverse invalidenparkeerkaarten op naam van de hierna te noemen aangevers aangetroffen in de woonkamer.23 In de periode van 20 januari 2009 tot en met 1 november 2009 werd aangifte gedaan door of namens [benadeelde 1]24, [benadeelde 2]25, [benadeelde 4]26, [benadeelde 6]27 en [benadeelde 5]28, op wiens naam de invalidenparkeerkaarten te naam waren gesteld. Met uitzondering van de invalideparkeerkaart van [benadeelde 1] werden alle parkeerkaarten gestolen bij de inbraak in de auto’s van de respectievelijke rechthebbenden. [benadeelde 1] verklaarde dat hij zijn parkeerkaart had verloren.
Feit 8: diefstal van stroom en gas.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] te Sittard op 26 januari 2010 bleek dat mogelijk sprake was van diefstal van energie. In opdracht van de officier van justitie werd een medewerker van Enexis B.V. ter plaatse ontboden om nader onderzoek in te stellen. De medewerker constateerde dat sprake was van diefstal van stroom, en wel door middel van een illegale aansluiting op de onderzijde van de zekeringhouders.29
Enexis deed vervolgens aangifte, welke het navolgende vermeldt. De zegels van de hoofdaansluiting waren vervangen. Aan de bovenzijde van een zekeringhouder was een illegale elektriciteitsaansluiting gemaakt. Deze aansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om naar een gedeelte van de huishoudelijke installatie waaronder de keuken, de garage en de whirlpool. Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van het huishoudelijk gebruik niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.30
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feiten 1 tot en met 3: uitkeringsfraude, witwassen, medeplegen.
De verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] genoten in de periode van 1 januari 2002 tot het moment van hun aanhouding op 26 januari 2010, met uitzondering van een periode eind 2005, een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand. Dergelijke uitkeringen behelzen tevens de verplichting tot het melden van feiten en/of omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de vaststelling, hoogte of duur van de uitkering. Uit de rechtmatigheidsonderzoek-formulieren en gegevensverklaringen zoals deze zich in het dossier bevinden, blijkt dat de verdachten nimmer melding hebben gemaakt van dergelijke feiten of omstandigheden.
Uit het onderzoek is echter gebleken dat wel degelijk sprake was van feiten en/of omstandigheden die gemeld hadden moeten worden. Zo heeft [verdachte] immers verklaard diverse werkzaamheden verricht te hebben en daarvoor ook een vergoeding te hebben ontvangen. Voorts heeft hij verklaard geld te hebben ontvangen van zijn vader. Verder is gebleken dat op een Belgische bankrekening ten name van [verdachte] eind 2009 ruim 6.000 euro stond. Van deze werkzaamheden, inkomsten en bezittingen is geen melding gemaakt.
Voorts blijkt uit het onderzoek naar de contante opnames en stortingen dat [verdachte] en [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010 gezamenlijk (41.355,65 euro minus 25.474,77 euro is) 15.880,88 euro beschikbaar zouden hebben gehad voor contante uitgaven en dat betekent afgerond 165 euro gemiddeld per maand. Nu zij in diezelfde periode slechts een verwaarloosbaar bedrag van circa 550 euro per bank hebben besteed aan kosten voor primair levensonderhoud zouden zij met afgerond 170 euro gemiddeld per maand hebben moeten voorzien in hun primaire levensonderhoud. Het is een feit van algemene bekendheid dat dat niet mogelijk is. In het onderzoek is de voor [verdachte] en [medeverdachte] van toepassing zijnde gemiddelde NIBUD- norm per maand voor het primaire levensonderhoud uitgerekend, te weten:
- -
-
voeding euro 280,-
- -
-
overige huishoudelijke uitgaven (toiletartikelen/kapper e.d.) euro 184,-
- -
-
kleding en schoeisel euro 100,-
- -
-
inventaris euro 128,-
Totaal euro 692-.31
[verdachte] heeft voor voornoemde discrepantie desgevraagd geen verklaring gegeven. Het hof stelt dan ook vast dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte] over meer contante gelden hebben beschikt dan waarvan blijkt uit de bankafschriften. Die inkomsten en/of dat vermogen zijn echter niet kenbaar gemaakt aan de gemeente. In combinatie met de uit de verklaring van verdachte blijkende verzwegen werkzaamheden, inkomsten daaruit, schenkingen van zijn vader en het saldo van de bankrekening in België, leidt dit tot de conclusie dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de uitkeringsfraude, zoals ten laste gelegd onder 1 en 2 primair.
Dat brengt het hof bij de beantwoording van de vraag of [verdachte] zich, al dan niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan witwassen van enig geldbedrag en/of goederen (feit 3).
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende geldbedrag en/of goederen afkomstig is/zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat dat geldbedrag en/of die goederen afkomstig is/zijn uit enig misdrijf.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte] over contante geldbedragen hebben beschikt om minst genomen in hun primaire levensbehoeften te voorzien. Deze bedragen waren niet bekend bij de gemeente en waren niet afkomstig van hun uitkering. Die uitkering was hun enige legale inkomstenbron. De herkomst van de contante geldbedragen is evenwel niet duidelijk geworden, hoewel er aan het dossier aanwijzingen te ontlenen zijn dat verdachte [verdachte] betrokken was bij de hennepteelt en/of hennephandel. Het hof verwijst daarvoor naar de veroordeling van verdachte in 2003 voor overtreding van artikel 3 van de Opiumwet. Hij heeft daarvoor een geldboete van 3.000,- euro gekregen. Tegen de achtergrond van vorenstaande en tegen de achtergrond van de omstandigheden dat het om aanzienlijke contante bedragen gaat (reeds volgens de NIBUD-normen was er immers een tekort voor primaire levensbehoeften van om en nabij 522 euro per maand en dat 8 jaren lang, derhalve in totaal ruim 50.000,- euro), dat de uitgaven van de verdachten aan het zicht werden onttrokken nu deze niet giraal plaatsvonden, terwijl het voorhanden hebben van contante gelden een risico van verlies en diefstal met zich brengt en derhalve niet te doen gebruikelijk is, is het vermoeden gerechtvaardigd dat betreffend geld uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve mag worden verlangd dat een verklaring voor de herkomst van dat geld wordt gegeven. Dat heeft verdachte [verdachte] nagelaten.
Het hof is van oordeel dat nu geen aannemelijke verklaring is gegeven voor de herkomst van de geldbedragen, er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het niet anders kan zijn dan dat die geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat er dus sprake is van witwassen van enig geldbedrag en/of goederen zoals ten laste gelegd onder 3, in die zin dat de verdachte [verdachte] tezamen en in vereniging met [medeverdachte] dat geld heeft omgezet en gebruikt ten behoeve van minst genomen hun primaire levensbehoeften.
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat verdachte [verdachte] alleen heeft gehandeld en niet bewezen kan worden dat hij de feiten 1 tot en met 3 tezamen en in vereniging met zijn echtgenote, [medeverdachte] , heeft gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte [verdachte] en zijn echtgenote [medeverdachte] hebben gedurende ruim 8 jaren gezamenlijk een uitkering genoten en de inlichtingenplicht rustte op hen gezamenlijk. Zij hadden dan ook gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor deze uitkering. Dat blijkt ook wel uit het feit dat zij de betreffende formulieren telkens beiden ondertekenden. Zij hebben gedurende deze periode van ruim 8 jaren steeds een gezamenlijke huishouding gevoerd en het zal medeverdachte [medeverdachte] ook niet zijn ontgaan dat de uitkering door de gemeente in die periode gedurende enige periode is stopgezet en er een bedrag van 7.852,26 euro diende te worden terugbetaald, waarbij de aanleiding was dat er sinds oktober 2004 een 4 jaar oude Peugeot op haar naam stond en vastgesteld is dat zij niet aan hun inlichtingenplicht hadden voldaan.32 Onder deze omstandigheden acht het hof geen twijfel mogelijk over het bestaan van een nauwe en bewuste samenwerking van hen beiden bij de uitkeringsfraude en het witwassen. Gelet op vorenstaande en gelet op de omvang van de hiervoor genoemde gemiddelde maandelijkse tekorten kan het niet anders zijn dan dat er extra inkomsten waren en dat ook medeverdachte [medeverdachte] daarvan op de hoogte was, te meer nu die extra inkomsten al nodig waren om op het absolute bestaansminimum te leven, waarbij geen rekening is gehouden met bijvoorbeeld de kosten van een in gebruik zijnde personenauto en incidentele uitgaven zoals bijvoorbeeld een lidmaatschap van een sportschool voor de duur van een half jaar ad 240,- euro, de aanschaf van oorapparaten ad 420,- euro of een Armanibril ad 138,- euro.33
Het andersluidende verweer dat [medeverdachte] zich niet bezig hield met de financiën en derhalve niet op de hoogte was van de bijstandsfraude en het witwassen acht het hof zo onwaarschijnlijk dat het dat verweer onbesproken laat.
Ontbrekende formulieren.
De verdediging heeft voorts betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde voor zover de periodes niet gedekt worden door door verdachte en/of medeverdachte ondertekende rechtmatigheidsformulieren en gegevensverklaringen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt inderdaad dat enkele formulieren ontbreken. Het ontbreken van die formulieren vormt echter geen beletsel voor bewezenverklaring van de uitkeringsperiode over de ten laste gelegde periode. In die periode heeft de verdachte immers meermalen de inlichtingenplicht geschonden en verdachte zelf heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij tussen 2002 en 2010 geen melding aan de gemeente heeft gedaan van inkomen, vermogen en/of verrichte werkzaamheden.
Feiten 4, 7 en 8: partiële vrijspraken.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het voorhanden hebben van een busje pepperspray met het opschrift Pepperspray KO (feit 4) niet bewezen kan worden geacht en het hof zal de verdachte overeenkomstig de rechtbank dan ook van dit onderdeel vrijspreken.
Met de rechtbank is het hof eveneens van oordeel dat ook de heling van de invalidenparkeerkaart op naam van [benadeelde 7] (feit 7) niet bewezen kan worden geacht. Voorts is het hof van oordeel dat de heling van de invalidenparkeerkaart op naam van [benadeelde 3] niet bewezen kan worden verklaard. Het hof zal de verdachte dan ook van deze onderdelen vrijspreken.
Voorts is het hof met de verdediging, en ook de advocaat-generaal, van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de diefstal van gas ontbreekt (feit 8). Het hof zal de verdachte dan ook van dat onderdeel vrijspreken.
Ten slotte is het hof met de verdediging van oordeel dat ook het bewijs ten aanzien van de ten laste gelegde periode van stroomdiefstal (feit 8) ontoereikend is. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van stroomdiefstal voor zover het betreft de periode vóór 26 januari 2010.
Feiten 4 tot en met 8: medeplegen.
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat verdachte [verdachte] alleen heeft gehandeld en niet bewezen kan worden dat hij de feiten 4 tot en met 8 tezamen en in vereniging met zijn echtgenote, [medeverdachte] , heeft gepleegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 26 januari 2010 werd een doorzoeking verricht in de woning van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] te Sittard. Bij deze doorzoeking werd in de keuken, de woonkamer en op twee slaapkamers wapens, munitie, drugs en gestolen invalidenparkeerkaarten aangetroffen en werd geconstateerd dat sprake was van stroomdiefstal.
Ter zake de wapens en munitie:
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie in de zin van art. 26 respectievelijk art. 13 Wet wapens en munitie is, naast de aanwezigheid van het wapen en/of munitie (al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte) en het hebben van een zekere macht over het wapen en/of munitie, voldoende dat sprake is van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen en/of die munitie. Uit de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] een van de hoofdbewoners van de woning was en toegang had tot alle in de woning aanwezige ruimten en plaatsen waar de wapens en munitie zijn aangetroffen, te weten de keuken, de woonkamer en op twee slaapkamers, kan worden afgeleid dat ook medeverdachte [medeverdachte] zich in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van die wapens en munitie. Volgens het hof is hiermee aan het medeplegen van het voorhanden hebben van de genoemde wapens en munitie voldaan.
Gelet op dit een en ander is het hof van oordeel dat de verdachte [verdachte] voornoemde wapens en munitie tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] voorhanden heeft gehad.
Ter zake de drugs:
Hetgeen hiervoor is overwogen en beslist ter zake van de wapens en munitie geldt mutadis mutandis voor de aangetroffen drugs.
Voorts:
Evenzo is het hof van oordeel dat sprake is van het medeplegen van de opzetheling van de invalidenparkeerkaarten en de stroomdiefstal. Dat medeverdachte [medeverdachte] nergens vanaf wist, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ter zake van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat voor zover het verwerven en voorhanden hebben van geld en/of goederen doelt op geld en/of goederen uit eigen misdrijf, de zogenaamde kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is, die heeft te leiden tot ontslag van rechtsvervolging.
Het hof overweegt dat voor het kunnen kwalificeren als witwassen van het verwerven of voorhanden hebben van geld en/of voorwerpen, de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht moeten zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze rechtsregel heeft in beginsel geen betrekking op een geval als het onderhavige waarin is bewezenverklaard het "omzetten" en “gebruik maken” – een en ander in de betekenis die ingevolge art. 420bis, eerste lid sub b, Sr aan die begrippen toekomt. Enkel in het bijzondere geval dat het "omzetten" en “gebruik maken” van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen, zou anders moeten worden geoordeeld en zou bovenstaande rechtsregel van toepassing zijn (vgl. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913 en HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618). De bewezenverklaring van witwassen in de onderhavige zaak heeft in dezen geen betrekking op het in de woning aangetroffen cash geld en evenmin op het aanwezige geld op de Belgische bankrekening, maar ziet op het omzetten en gebruiken van geld en/of goederen voor het reguliere levensonderhoud. Op de laatstgenoemde wijze van omzetten en gebruik maken heeft bovenstaande rechtsregel geen betrekking.
Het verweer aangaande de zogenaamde kwalificatie-uitsluitingsgrond treft derhalve geen doel.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 7 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd.
Het onder 8 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 31 augustus 2017.
De verdachte heeft zich in de eerste plaats jarenlang samen met zijn echtgenote schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude en witwassen. Daarmee heeft hij enerzijds ernstig misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat bedoeld is voor diegenen die daadwerkelijk niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Dit stelsel gaat uit van solidariteit en verdachte heeft dat simpelweg misbruikt voor zijn eigen gewin. Het hof stelt vast dat de verdachte reeds eerder was gewaarschuwd voor het schenden van de inlichtingenplicht en daarvan ook maatregelen heeft ondervonden van de gemeente, maar desondanks is doorgegaan met die schending. Voorts heeft hij met het witwassen van criminele gelden het economisch verkeer schade toegebracht door inbreuk te maken op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het hof rekent de verdachte dit alles zeer zwaar aan.
Verder heeft de verdachte diverse soorten wapens, munitie en drugs in bezit gehad. De combinatie van deze goederen toont naar het oordeel van het hof aan dat verdachte zich in een criminele omgeving bevindt en dit kennelijk als norm hanteert. Het hof houdt hier ten nadele van verdachte rekening mee.
Ook heeft de verdachte gestolen invalidenparkeerkaarten in bezit gehad, terwijl hij wist dat deze kaarten aan kwetsbare mensen toebehoorden die door het gemis van die kaarten niet alleen onkosten moesten maken maar ook ongemak en gevoelens van onveiligheid hebben ervaren.
Tot slot is nog bewezenverklaard dat verdachte elektriciteit heeft gestolen, waardoor hij Enexis heeft benadeeld. Ook dit toont aan dat de verdachte liever ten koste van anderen in zijn levensonderhoud en dagelijkse gemak voorziet, dan dat hij zelf de handen uit de mouwen steekt en daar op eerlijke wijze voor zorgt.
Gelet op de ernst van deze feiten is het hof van oordeel dan niet kan worden volstaan met een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, bovendien van aanzienlijke duur.
Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. De verdachte werd op 26 januari 2010 aangehouden en op 6 november 2013 is vonnis gewezen, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn behelst van ruim 21 maanden in eerste aanleg. Na instellen van hoger beroep op 20 november 2013 wordt thans arrest gewezen op 14 december 2017, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn inhoudt van ruim 2 jaren in hoger beroep. Het hof constateert derhalve dat de redelijke termijn in totaal met bijna 4 jaren is overschreden, terwijl slechts een relatief klein gedeelte daarvan aan de verdediging is te wijten ten gevolge van verzoeken tot het horen van getuigen.
Zonder overschrijding van de redelijk zou het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend hebben gevonden. In verband met de schending van de redelijke termijn zal het hof echter volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest. In de leeftijd en/of de gezondheidstoestand van verdachte ziet het hof geen aanleiding om tot oplegging van een lagere straf te komen. Dat zelfde geldt voor de door de raadsman genoemde richtlijnen en uitspraken van andere rechterlijke colleges.
Het hof komt tot de oplegging van een hogere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Vordering van de benadeelde partij gemeente Sittard-Geleen
De rechtbank heeft de gemeente Sittard-Geleen niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. In hoger beroep heeft de gemeente Sittard-Geleen te kennen gegeven niet te persisteren bij haar vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is derhalve niet meer aan de orde in hoger beroep.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 6] , [benadeelde 5] en [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 23,10. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen en duurt derhalve van rechtswege voort in hoger beroep.
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 153,10. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 23,15. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 195,12. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 39,99. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank in paragraaf 7.4 (pg. 28-29) van het beroepen vonnis ter zake onderhavige drie vorderingen en met de gronden waarop dat berust en maakt die tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
Beslag
De in beslaggenomen voorwerpen zoals die hierna in de beslissing zijn genoemd, zijn voorwerpen met betrekking tot welke de feiten 4, 5 en 6 zijn begaan en zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet. Zij zullen dan ook worden onttrokken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63, 227b, 311, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.