Home

Hoge Raad, 30-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1714, 19/01697

Hoge Raad, 30-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1714, 19/01697

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 oktober 2020
Datum publicatie
30 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1714
Formele relaties
Zaaknummer
19/01697

Inhoudsindicatie

Effectenlease. Waiverprocedure. Eigen schuldpercentage; grond voor afwijking van 'hofmodel'? Heeft aanbieder effectenleaseproduct onrechtmatig gehandeld door aanvraagformulier te aanvaarden via tussenpersoon die geen vergunning had als orderremisier (vgl. art. 7 Wte 1995)? Verwijzing naar HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:809. Terugbetaling proceskosten vorige instantie?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 19/01697

Datum 30 oktober 2020

ARREST

In de zaak van

[eiser],wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,

hierna: [eiser],

advocaten: A.C. van Schaick en N.E. Groeneveld-Tijssens,

tegen

DEXIA NEDERLAND B.V.,gevestigd te Amsterdam,

VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,

hierna: Dexia,

advocaat: J. de Bie Leuveling Tjeenk.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

  1. het vonnis in de zaak 4530925 van de kantonrechter te Enschede van 12 april 2016;

  2. het arrest in de zaak 200.195.416 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2019.

[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.

Dexia heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.

Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Dexia mede door F.J.L. Kaptein.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof, en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

-

i) Tussen (de rechtsvoorgangster van) Dexia en [eiser] is op 17 juli 1998 een effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen, genaamd ‘Capital Effect’. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 180 maanden (15 jaar) met een totaal overeengekomen leasesom van ƒ 26.775,--, omgerekend € 12.149,97.

-

ii) Het door [eiser] ondertekende aanvraagformulier voor de effectenleaseovereenkomst is ingestuurd door Spaarshop als tussenpersoon.

-

iii) Volgens een door Dexia overgelegd financieel overzicht heeft [eiser] op grond van de effectenleaseovereenkomst in totaal € 10.088,67 aan maandtermijnen aan Dexia betaald, € 762,05 aan dividenden ontvangen en is aan hem op 12 januari 2006 een bedrag van € 229,15 uitbetaald. De restanthoofdsom bedroeg op basis van dit overzicht per 11 januari 2006 € 3.785,36.

-

iv) [eiser] heeft door middel van een ‘opt-out’ verklaring als bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW te kennen gegeven niet aan de zogeheten ‘Duisenberg-regeling’ gebonden te willen zijn.

-

v) Bij brief van 27 maart 2007 heeft Leaseproces B.V. namens [eiser] aan Dexia bericht dat zij de nietigheid van de effectenleaseovereenkomst inroept, althans deze overeenkomst vernietigt, althans ontbindt, op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en/of dwaling, en is Dexia gesommeerd binnen twee weken alle door [eiser] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.

2.2

In deze procedure vordert Dexia een verklaring voor recht, primair inhoudend dat Dexia ten aanzien van de effectenleaseovereenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is, en subsidiair dat [eiser] met het sluiten van de overeenkomst niet werd blootgesteld aan het risico van een onaanvaardbaar zware financiële last.

2.3

De kantonrechter heeft de primaire vordering afgewezen en de subsidiaire vordering toegewezen.

2.4

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij de primaire vordering is afgewezen. Het heeft voor recht verklaard dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [eiser] gesloten effectenleaseovereenkomst, behoudens betaling van een bedrag van € 154,73, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is.1

3 Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1.1

Onderdeel 3 van het middel klaagt dat het hof heeft verzuimd om (kenbaar) het verweer van [eiser] te beoordelen dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld doordat zij een effectenorder – het aanvraagformulier van [eiser] – van de tussenpersoon Spaarshop heeft aanvaard. Het onderdeel wijst erop dat [eiser] in feitelijke instanties heeft aangevoerd dat deze tussenpersoon voor het doorgeven van een order vergunningplichtig was onder de Wte 1995 en niet over een vergunning beschikte, dat Dexia, door desondanks de order van Spaarshop te aanvaarden, heeft gehandeld in strijd met art. 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 en dat Dexia daarom verplicht is de schade van [eiser] volledig te vergoeden, althans ruimer dan volgens het zogeheten hofmodel.

3.1.2

Het onderdeel is terecht voorgesteld. Het oordeel van het hof bevat geen motivering voor de verwerping van de in de klacht weergegeven, essentiële stellingen van [eiser].

3.1.3

Ten behoeve van het geding na verwijzing wordt verwezen naar hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:809, rov. 3.2-3.5.3. Na verwijzing zal moeten worden onderzocht of het aanvraagformulier dat [eiser] heeft getekend, kan worden beschouwd als een order.

3.2

De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

3.3.1

Bij zijn procesinleiding in cassatie vordert [eiser] veroordeling van Dexia tot terugbetaling van de proceskosten die [eiser] op grond van het arrest van het hof aan Dexia heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.3.2

In cassatie is alleen plaats voor een veroordeling tot terugbetaling van hetgeen waartoe een partij in de bestreden uitspraak is veroordeeld, indien de Hoge Raad die uitspraak vernietigt en, op de voet van art. 420 Rv, zelf het geding afdoet door de in die uitspraak toegewezen vordering alsnog af te wijzen. Deze met de aard van de cassatieprocedure samenhangende regel ziet zowel op de in de bestreden uitspraak uitgesproken hoofdveroordeling als op de in die uitspraak vervatte proceskostenveroordeling.2

In dit geval doet de Hoge Raad niet zelf de zaak af, zodat er geen plaats is voor een veroordeling tot terugbetaling. Deze vordering moet derhalve worden afgewezen.

4 Beoordeling van het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep

4.1

Hiervoor in 3.1.2 is gebleken dat het middel in het principale beroep doel treft. Daarmee is de voorwaarde vervuld waaronder het incidentele beroep is ingesteld. Het daarin voorgestelde middel moet daarom worden onderzocht.

4.2

De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5 Beslissing