Hoge Raad, 03-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:567, 19/04770
Hoge Raad, 03-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:567, 19/04770
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 april 2020
- Datum publicatie
- 3 april 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:567
- Formele relaties
- In cassatie op: ECLI:NL:CRVB:2019:2952
- Zaaknummer
- 19/04770
Inhoudsindicatie
HR:81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/04770
Datum 3 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 5 september 2019, nr. 15/4575 AOW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 14/1476) betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de SVB) ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten voorgesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.